Roermond heeft zijn
historisch erfgoed, voor het behoud waarvan het waard is te waken. Ook Maasniel
heeft zijn rijke geschiedenis.Tot de Franse tijd vormde „Neyele„ met „Herrten,
Ole, Merhem ind (en) Ruerop" de heirlichheit van Daelenbroiche".
In die heerlijkheid waren twee schepenbanken, een voor Herten en een voor
Maasniel.
In 1709/1710 had die van
Maasniel bemoeienis met een tragische gebeurtenis, die daar midden september
1709 plaats vond, de gewelddadige dood van een varken, eigendom van Gertrud
Aelen, weduwe van wijlen Thijs Geurdts, wonende aan de „Broekhinne".
Ongeveer drie jaar geleden hadden de geburen van Broekhin van Peter Gijsberts
een zijner minderjarige zoons „gehuyrt voor het hoeden ende gaede slaen van
(oppassen op) hunnen verckens" „Den verckensjonghe", ook genoemd „verckenssweijn"
moest de varkens naar de gemeenschappelijke weiden („gemeen groesen")
drijven en ‘s avonds weer bij de eigenaren terugbrengen. Hij had er daarbij op
toe te zien, dat de dieren geen schade zouden aanrichten aan veldgewassen. Als
beloning ontving Gijsberts junior elke dag de kost, beurtelings te verstrekken
door de Broekhinners, en jaarlijks voor elke zeug („creem") een schoof
gerst en voor elk (ander varken) een schelling.
Eind september 1709 trok hij ook weer met de Broekhinse varkens langs de paden
en wegen deze keer richting windmolen. Die lag even ten oosten van Broekhin. Het
waaide flink die dag. Daar aangekomen bleef hij enige tijd geboeid kijken naar
de molenwieken die, gedreven door „den grooten windt" op topsnelheid
ronddraaiden.
Opeens klonk een fel geschreeuw van een varken; het kwam vanaf de molen. Hij
gooide zijn klompen uit en spurtte erheen. En daar lag een varken, enkele meters
van de molen verwijderd, te spartelen in zijn bloed. Het was een der dieren van
wed. Geurdts. Het was „geraeckt door een der vleugels van den windtmoelen."
Enkele boeren probeerden met een graanzak het bloeden te stelpen. Naderhand werd
nog getracht het dier met wat smeerseltjes in leven te houden, „effenwel is
het gequetste vercken die nachte commen te sterven."
Wat moest daar nu mee? Voor wiens rekening kwam de schade? Volgens wed. Geurdts
diende de „vergeldinge" daarvan te komen ten laste van vader Peter
Gijsberts. Zijn zoon was weliswaar niet meer bij hem in de kost maar sliep wel
nog bij hem thuis en hij was nog minderjarig. Zij wendde zich tot schout J. van
Laer van de „Vrijheerlicheijt Maesniel, Leeuwen ende Asenraij". En die
bepaalde dat een buurman van Gijsberts er een buurman van de weduwe deze zaak
zouden „ondersoecken ende naer beste goedtvinden in dei minnen" een
regeling treffer waaraan belde partijen gebonden zouden zijn. Hiervoor werden
aan gewezen Joannes Schrijvers er Joannes Hoets.
Aanvankelijk leek Gijsberts senior hiermee akkoord te gaan. De beide
scheidsrechters oordeelden dat de kwestie uit de wereld zou zijn als Gijsberts
aan wed. Geurdts twee rijksdaalders zou vergoeden. De schout was het daarmee
eens en op 3 oktober 1709 ordonneerde hij dat dit bedrag binnen acht dagen
betaald moest worden. Toen dat 3 weken later nog niet gebeurd was kreeg de
gerichtsbode opdracht door beslaglegging het geld te innen en Gijsberts moest
zich maar tot de schepenbank wenden als hij het daarmee niet eens was.
Half januari 1710 blijkt de zaak nog niet geregeld te zijn want op die datum
wendt vrouw Geurdts zich met een rekest tot de bank. „Zoon Gijsberts
heeft", aldus de verzoekster, „de varkens op de betreffende dag tot vlak
bij de molen gedreven en dat was verboden. Ik heb genoegen genomen met de door
Schrijvers en Hoets geschatte waarde van het varken zijnde twee rijksdaalders,
ofschoon „mijn vercken bijnaer eens so veel weerdich was", Gijsberts (hij
was weduwnaar) is als vader en voogd in deze „aenspreeckbaer". Ik verzoek
het gerecht hem te gelasten nu binnen 3 dagen te betalen". Een kopie van
dit verzoek werd aan Gijsberts betekend. In zijn rescriptie van 28 januari wijst
deze erop, dat zijn zoon wel bij hem de nacht doorbrengt omdat er voor hem geen
„plaetse Is in de naebuirighe huijsen" maar dat hij al ruim 2V2 jaar „uijt
sijn broodt ende cost is geweest."
Ook de schepenbank was van oordeel, dat er van verantwoordelijkheid van de vader
geen sprake kon zijn. Toch kreeg de gedupeerde weduwe haar geld. Ze werd
gemachtigd de twee rijksdaalders „te verhaelen op het kindtsgedeelte van den
soone" in de onverdeelde boedel.
Door G. Geraedts
Bron: Maas en Roerpost 13
september 1989, rubriek Roermonds verleden
Met dank aan Peter van Cruchten