-->
"DE VOLKSVRIEND" Zat.
5 mei 1862.
Zie hier de ware
toedragt der zaak. - Een brigadier
en drie dragonders hebben den nacht van den 19
op 20 Junij, zonder permissie, buiten de kazerne
doorgebragt, ten einde bij den herbergier P.Tholen te
dezer stede te dansen; hun gedrag aldaar is
zeer rustig en fatsoenlijk geweest, zooals de
herbergier Tholen zelf en al zijne huisgenooten hebben
verklaard. De na te melden twee oorzaken gaven
aanleiding tot den bekende twist. De eerste oorzaak
was dat een der aanvankelijk verdachten, genaamd
A.H. Verstegen de dienstmeid van den herbergier
Tholen te dansen vroeg; zij verkoos echter liever zulks met den
dragonder Crijns te doen; van dat
oogenblik begon het krakeel, want de te leur gestelde
verzoeker sprak al dadelijk op norschen toon
den geprefereerden dragonder toe, "het is de laatste
maal dat gij met haar danst;" waarna Verstegen
en de beklaagde Jacob Daniëls, beiden uit
Maasniel, de aanwezige dragonders overal en aanhoudend
in de danszaal vervolgden, beleedigden en stooten toebragten, zoodat de
herbergier genoodzaakt was Verstegen
uit zijne herberg te zetten, ten einde verdere ongeregeldheden te
voorkomen.
Eindelijk verlieten de dragonders ten getale
van vier en eene menigte burgers de herberg om
naar huis te gaan; het was toen omstreeks drie
ure des morgens. Op straat viel er onmiddelijk
strijd voor tusschen de dragonders en eenige
boeren uit evengemelde gemeente; de brigadier der dragonders werd
door drie boeren bij den hals gegrepen en op den
grond geworpen; hij werd echter door twee zijner makkers,
die hunne laarzen, voorzien van sporen, uitgetrokken
en zich daarmede verweerden, aanstonds ontzet;
inmiddels schoot de plaatselijke politie toe; de
dragonders, vreezende door deze te worden aangehouden, daar zij geen
verlof hadden, liepen door het zoogenaamde
Koestraatje naar den wal, ten einde zoo buiten
om, naar hunne kazerne te gaan. De brigadier der dragonders, op zijne
pssen evenwel terugkeerende, bood den brigadier-veldwachter van
Brakel aan, hem met de zijnen
behulpzaam te zullen wezen in het aanhouden
der landlieden, indien hij hunnen bijstand
mogt noodig oordelen; dit voorstel, dat de woede
der dorpelingen ten top deed stijgen, was de tweede
aanleidende oorzaak tot het voortzetten der eens
begonnen feitelijkheden. De dragonders werden gevolglijk
aan den hoek van het Koestraatje opgewacht door
J. Daniels, A.M. Verstegen en .AJalders, die palen
uit de heg van den heer L. van Weustenraad hadden
getrokken, om daarmede geweldadigheden op hen
te plegen. De politie nogtans ziende naderen, namen
zij de vlugt naar den hoek der St. Jansstraat, waar
zij de dragonders weder afwachteden; deze wilden
echter de vechtpartij vermijden en begaven zich naar
het dijkje tegenover den Urselinen-wal; zoodra de drie
boeren zulks ontwaarden, liepen zij door de Zwamakerstraat naar het
uiteinde van het steegje, nabij den tuin van
den heer Ch. Strens, wapenden zich dáár ieder
met eenen stevigen knuppel en met meerdere tigchelsteenen,
die zij in hunne kielen borgen, ten einde de
dragonders daar aan den wal af te wachten. Twee ingezetenen
dezer stad vervoegden zich evenwel in allerijl
bij de dragonders en waarschuwden hen van hunnen
weg niet verder te vervolgen, wijl er eenige landlieden
in hinderlaag lagen, die hen welligt zouden doodslaan; de dragonders
kwamen met de twee burgers op hunne schreden
terug tot achter den tuin van den heer L.
van Weustenraad, alwaar de dorpelingen hen uitdaagden, den wal
afsprongen en hen naliepen; beide partijen
provoceerden toen elkander, en nadat de boeren
onafgebroken met steenen geworpen hadden, meenden de dragonders, dat zij
er geene meer bezaten en wilden derhalve
hunnen weg vervolgen; twee der dragonders
wapenden zich ieder met een hout, uit
bovengenoemde heg afkomstig, met het doel zich
tegen alle verdere aanvallen te kunnen verdedigen. De
boeren en dragonders gingen nu op elkander
aan; Wilhelmus Fooi bevond zich van
den kant der dragonders aan de spits, van deze waren
er, gelijk gemeld is, twee met knuppels gewapend, doch niet een hunner
met steenen; van den kant der boeren was
Jacob Daniëls vooruit; ieder hunner
was met een sterken knuppel en met steenen voorzien.
Jacob Daniëls gooide een steen tegen de borst
van den dragonder W. Fooi en wierp hem daarna eenen
tigchelsteen tegen den rechterslaap, door welken
worp de hersenpan des ongelukkigen bijna geheel
verbrijzeld werd; gelijk ligt te begrijpen valt, zwikte
de verwonde heen en weder op zijne beenen, en
wie zou het gelooven, Daniëls de ellendeling, gaf hem
op dat oogenblik met zijn knuppel een hevigen slag
op het hoofd, ten gevolge waarvan de reeds waggelende dragonder
bewusteloos ter aarde viel en verschrikkelijk veel bloed verloor; alle
boeren namen toen de vlugt in de richting van
Mijnheerkens, terwijl Wilhelmus Fooi
naar de infirmerie werd overgebragt.
De man leeft nog, en hoewel steeds in
zorgwekkende toestand verkeerende, naardien hem reeds meerdere stukken
van den schedel zijn uitgenomen, bestaat er echter, dank der kunde
en onvermoeide zorgen der militaire
geneesheeren, de hoop, dat hij zal gered
worden. Daar het wettig bewijs genoegzaam geleverd is dat Jacob Daniëls
de eenige dader der verwonding geweest is, zijn de vier andere aanvankelijk
mede-gearresteerden, zooals wij bereids hebben aangekondigd, op vrije
voeten gesteld. Wij zullen den lezer op de
hoogte dezer zaak houden.
(uit "DE VOLKSVRIEND"
6-12-1862)
Jacob Daniëls, van Maasniel, die
zooals wij onlangs berigt hebben, voor het
Provinciaal geregtshof te Maastricht, wegens
in den vroegen morgen van den 20 junij ll., op
den dragonder W.Fooi, te Roermond
gepleegde gewelddadigheden, op het laatst der
afgeloopen maand te regt stond, is tot eene
cellulaire gevangenisstraf van een jaar veroordeeld.
|