Overnemen is toegestaan, mits eerst overlegd met de directe familie.    p.wijenberg@nutsonline.nl 
Gelieve uw aanvullingen, correcties en eigen ervaringen te zenden naar p.wijenberg@nutsonline.nl 

December   

Januari   

Februari   

Maart   

April   

Mei 

Dagboek van Toon Wijenberg tijdens de oorlogsmaanden december 1944 – april 1945

Inleiding ( door PW):
Het is een koude winter en het noodweer dat de 2e Wereld Oorlog heet, legt een zware druk op het welzijn van de onderdrukte bevolking in Roermond. In die dagen voerde men op last van Abschnittskommandant Ulrich Matthaes, de zo gevreesde plaatselijke bevelhebber, een waar schrikbewind in de zwaar verwoeste bisschopsstad. Zo vond op 11 november het beruchtste bombardement op Roermond plaats. Er vonden regelmatig razzia’s plaats en in de laatste maanden van het voorlaatste oorlogsjaar werden vele Roermondse mannen naar Duitsland gedeporteerd. Om de aan het front zo broodnodige Duitsers te vervangen, had de oorlogsindustrie in “Das Reich” Nederlandse mannen nodig. Op last van zijn superieuren diende Matthaes die onder meer in Roermond te ronselen.
Dankzij de vindingrijkheid en de saamhorigheid onder de Roermondse bevolking bleven de Duitse razzia’s in het algemeen zonder resultaat. Matthaes ving constant bot en slaagde er alleen door verraad onderduikers aan de Kapel in het Zand te pakken. De Ortskommandant wilde een voorbeeld stellen en liet hen op 26 december ( Tweede Kerstdag) zonder vorm van proces executeren. De Duitsers zorgden er –vanzelfsprekend- voor dat die executie onmiddellijk in Roermond bekend werd, er van uitgaande dat de mannelijke bevolking zo bang zou zijn geworden dat ze zich meteen en massaal zou melden. De letterlijke tekst van deze oproep:

“Der Abschnittskommandant von Roermond den 28-12-1944

klik hier voor het origineel

OPROEP 

In de strafzaak tegen de Nederlandse onderdanen:
1. Claessens, Lodewijk, geb. 1-10-25 te Roermond
2. Fuchs, Josef, geb. 16-5-99 te Muellendorf (Eifel)
3. Denis, Frans, geb. 7-1-1907 te ’s Hertogenbosch
4. Jongen, Willem, geb. 14-1-00 te Vaals
5. Oljans, Thijs, geb. 18-1-1926 geb. te Beilen
6. Sevenich, Mathias, geb. 1-3-1928 te Roermond
7. Tobben, Jan, geb. 14-3-1928 te Roermond
8. Uphus, Louis, geb. 13-11-1914 te Rotterdam
9. Oljans, Wichser, geb. 3-7-22 te Beilen
10. Hanno, Johannes, geb. 5-12-1912 te Roermond
11. Janssens, Lambertus, geb. 13-12-1907 te Roermond
12. Winters, Willem, geb. 6-2-96 te Utrecht
13. Selder, Hubertus, geb. 20-4-1913 te Roermond

Heeft het op 26-12-1944 te Roermond bijeengekomen standrecht
Alle beklaagden ter dood veroordeeld door den kogel

R e d e n:
De beklaagden zijn het bevel van den Duitschen Weermachtkommandant, zich voor 18-12-1944, 17 uur, op de Ortskommandantur melden, n i e t nagekomen maar hebben zich als Duitsch-vijandorganisatie aaneengesloten en zijn verborgen gebleven.

Het vonnis werd denzelfden dag door den kogel voltrokken

Alle mannelijke inwoners van Roermond en Maasniel in de leeftijd van 16-60 jaren, die niet in het bezit zijn van een door onderteekenden en nog geldigen Ausweis, worden voor de laatste keer opgeroepen, zich voor 30-12-1944 , 16 uur op de Ortskommandantur te melden.
Wie dit bevel nu ook niet opvolgt en na 30-12-1944, 16 uur zonder geldigen Ausweis in de stad wordt aangetroffen, zal zonder aanzien des persoons O.n.m.i.d.d.e.l.i.j..d.o.o.dg.e.s.c.h.o.t.e.nw.o.r.d.e.n..

Der Abschnittskommandant von Roermond ” (1)

Hiermee begint voor Toon een zware levensperiode, beschreven in zijn persoonlijke dagboek:

Deportatie naar Duitsland door A. Weijenberg, Biss. Drehmanstraat 6 te Roermond

30 dec. ’44
Op den 29sten Dec. 1944 kwam in Roermond een verordening, waaraan niemand durfde te weerstaan. Er stonden n.m. 13 namen op van hen die doodgeschoten waren tengevolge van het onderduiken. Als naschrift onder die namen volgde dat alle mannen tussen de 16 en 60 jaar zich op 30 dec. Zouden melden vóór 16 uur. Dat bracht heel wat onrust in onze stad. Wie zich niet meldde, zou wanneer hij gevonden werd, worden doodgeschoten. Daar was men een paar maanden voor in huis geweest. Bijna niemand waagde het thuis te blijven. Zo vertrokken mijn broer (16 jaar) en ik (19 jaar) naar das Grosse Vaterland. Het was ongeveer 3 uur in de middag - de sneeuw lag dik – toen wij naar het Roermondse veld vertrokken naar de H. Hartkerk, waar de verzamelplaats was. Hier stonden al honderden mannen gepakt en gezakt bij wenende vrouwen etc. die zouden moeten achterblijven. Wij troffen hier reeds vele bekenden, die ook naar Duitsland moesten. Wij hadden niet veel bagage bij ons, want hoe meer je meenam, hoe zwaarder het werd om het mee te nemen. Je moest immers alles zelf dragen. Wij hadden ieder twee dekens, een kleine rugzak en een gasmaskerzak bij ons. In het begin was het niet zwaar, maar op den duur voel je het in je schouders. 
Nadat we dan daar ’n paar uur in regen en koude gestaan hadden, vertrokken we naar een afscheid van alle bekenden te voet in de richting van het Gebroek naar Maasniel. Onze begeleiders waren de in Roermond zo bekende en beruchte Valschermjagers. Toen wij een kwartiertje gelopen hadden stonden wij stil. We moesten eerst geteld worden want we waren niet geregistreerd, omdat daar geen tijd voor was. Het begon intussen al aardig donker te worden. Het was immers midden in de winter plotseling begonnen ook de granaten weer te fluiten, maar wij waren daaraan gewoon. We hadden het immers 9 weken meegemaakt. Een kleine 3000 mensen stonden daar dan te wachten om verder te gaan. Want in de kou was het ook niet uit te houden.
Wij waren met een aardig troepje bij elkaar, doch wij zouden niet altijd bij elkaar kunnen blijven. Één van de jongens had een slede meegenomen en daar werd bagage op geladen. Wij zijn zo veel mogelijk tot in Varresbeck-Wuppertal bij elkaar gebleven. Deze jongens waren –voor zover ik me herinneren kan: Paul Loven, Theo Kohl, P. v.d. Beek, Michel Overmeer, Mijnheer Loven, mijn broer en ik. Doch in het Doorgangslager zijn wij toch gescheiden. Intussen was het reeds acht uur – om 6 uur waren we van het plein vertrokken – en het werd eens tijd dat we verder gingen. Aanvankelijk werden er nog Vaderlandse liederen gezongen, doch dat zakte ook spoedig. In Maasniel groetten ons nogmaals de mensen voor de laatste maal en zo ging het de Elmpterweg op. Vele mannen waren er intussen al tussenuit en kropen achter een boerderij en bleven daar zitten totdat de gehele troep voorbij was.
Wij zouden de gehele nacht nog moeten lopen – 40 km naar Dülken. Aan de grens was nooit veel te zien. ’n Paar Duitse wachtposten stonden daar op wacht. Wij kwamen eerst in Elmpt. Deze grensplaats alsmede vele anderen waren geëvacueerd. Rust werd ons niet veel gegund. Wij volgden de grote weg over Waldniel- Niedercrüchten naar Dülken. Intussen was het middernacht.

31 Dec. 1944
Van slapen was geen sprake. Toch hadden wij slaap. ’n Paar maanden waren wij niet thuis weggeweest en nu moest je maar aan ‘t lopen blijven. Het viel niet mee te lopen over bevroren gladde wegen, dikwijls in sneeuw- en regenvlagen. Toch hielden wij de moed er maar in. De Valschermjagers waren intussen afgelost door de “Grüne Polizei”. Het was een heel stel, die bende. De gehele nacht schreeuwden ze: “Loos, Weiter etc. “ Dat was alles wat ze konden. 
Wij liepen die nacht tot Dülken. Dit was ‘n 40 km van Roermond. Om 6 uur in de morgen brachten de Grünen ons in een zogenaamd “Sportpalast”. Ofwel renbaan. De maan stond op die morgen aan de helder hemel en blikte neer op de dikke sneeuwvlakte, waar wij ons neerhurkten.
Deze renbaan was omgeven door een hoge wal, waarop om de 25 meter ’n Grüne als wachtpost was opgesteld. Ontvluchten kon men niet. Wij hebben ons van moeiheid in de sneeuw neergevleid en hebben daar een beetje geslapen. Naar men zegt is er op deze renbaan één man doodgevroren. Men moest uren in de rij staan om één beker of één flesje water te krijgen. De Grünen deelden dat zelf uit. ‘s Middags maakten wij het eerste bombardement mee in Duitsland. Wij waren benieuwd hoe dat hier ging. Een hele groep vliegtuigen kwam aanvliegen, gooide een angriffsteken uit, gooiden de bommen uit, op dezelfde hoogte, vlogen verder en deden juist of er niets gebeurd was. Het was een oorverdovend lawaai wanneer die bommen vielen. Het bleef aan één stuk rammelen. Wij hadden aar geen schuilplaats. Wij moesten de bossen in die langs de renbaan lagen opdat de vliegtuigen ons niet zouden zien. Nog verschillende keren op die dag zijn we de bossen ingevlucht voor de zg. Jabo’s ofwel Tiefflieger. Deze mitrailleerden alles wat zij zagen. Het bombardement was waarschijnlijk München-Gladbach geweest. Tegen de avond werden we het Sportpalast uitgeleid en gebracht naar een fabriek in Dülken. Wij met ons groepje kwamen te liggen op de 1e verdieping want beneden was er geen plaats. Dit was ’n machinefabriek en alles zat onder de olie. Wij waren moe en hadden slaap. Er werd kort beraadslaagd en ons bed van de 2 dekens was gauw op de cementen vloer gemaakt. Dat was niet erg warm. Bovendien moest alles in het donker of met ’n lucifer gebeuren want licht was er niet. Hier werd ook het 1e eten uitgedeeld, maar veel trek had ik niet. Het was ’n weinig soep, die toch nogal smaakte, misschien omdat we nooit zulk ’n “lekker” eten gewend waren geweest. Toch werden we die nacht nog in onze slaap opgeschrikt door ’n bombardement. De ruiten in de fabriek stonden te rammelen. Dat was het 2e bombardement. Tegen ’n uur of elf sliepen we een weinig, maar spoedig werd je weer wakker, want dan moest er weer een naar de w.c. en dan kreeg je een trap tegen je benen of iets dergelijks. ‘n Ander trapte je boven op je hoofd en zo duurde dat de gehele nacht.

1 Jan. ‘45
Het nieuwe jaar was aangebroken, doch wij merkten er niet veel van. Reeds vroeg in de morgen werden we wakker geschreeuwd, want we zouden verder getransporteerd worden waarheen, wisten we niet. Wederom waren de Grünen bij ons en lieten ons nog eens extra met een omweg door de stad naar het station lopen. Het had pas geregend en zodoende waren de wegen smerig geworden en hadden verschillenden van ons gauw natte voeten. Overal stonden de mensen buiten en door sommige werden we ook nog uitgescholden als “partisanen”. Eindelijk kwamen we aan ’n station, waar ‘n 1e klas Duitse trein klaar stond. Het waren allen veewagens, waar een weinig stro in lag. Bovendien was het koud in die wagens. Hier werden we met 50,60 tot 80 man toe ingestopt. De deur werd vergrendeld en na een tijdje zette de trein zich in beweging. Aanvankelijk was het donker in de trein, doch spoedig hadden we het venster in de trein opengebroken en konden we tenminste iets zien. Welke richting we gingen wisten we niet, maar we passeerden Düsseldorf en Neuss. Hier zagen we dan ook wat de Tommy’s met hun vliegtuigen en bommen kapot gegooid hadden. Zoiets hadden we nog nooit gezien. Tussen Düsseldorf en Wüppertal - Elberfeld stopte de trein midden in het veld. Hier werden de deuren geopend en kon men eventjes een luchtje happen. Al gauw zag men een hele rij mensen langs de rails zitten, hetgeen ook noodzakelijk was. “Een goed verstaander heeft maar ’n half woord nodig”. Na een half uurtje ging het weer verder. Tenslotte kwamen we door Wuppertal - Elberfeld - Barmen en stopten we in Varresbeck, een stadje achter Wüppertal. Hier moest alles uitstappen. We zochten ons groepje weer bij elkaar. Hier werden we opgewacht door een keurbende van Russische nationalisten, in dienst van de Duitsers, kerels van +- 20 jaar. Deze schreeuwden wederom het oude deuntje van “Loos, Weiter, fünf bij fünf aufstellen etc. “Zij brachten ons naar een Durchgangslager. Dit was geheel met prikkeldraad afgemaakt. Over vuilheid in dit kamp zullen we maar niet praten, want veel bijzonders was het niet. Je kon beter buiten in het veld naar de w.c. gaan, dan op de w.c. zelf. We kregen dan ’n kamer. Het was daar wel erg koud. We hadden geen stro en geen kachel. De vloer was geheel nat doordat iedereen er door liep om naar de kamer achter onze kamer te gaan. Daar hebben we dan die nacht op de vloer geslapen. ‘s Avonds –het was al laat- hebben we nog een beetje gezongen en het wat gezellig gemaakt. Doch we kregen ook hier weer ’n bombardement op Wüppertal. Het was ’n Phosphor-angriff. De meesten waren naar buiten gegaan om zich door plat op de grond te gaan liggen te beschermen. De gehele lucht was rood van het vuur. Veel geslapen hebben we die nacht niet. Ik lag naast Michel Overmeer, maar we waren om de minuut wakker. Het was veel te koud. Buiten gierde een sneeuwstorm.

2 Jan. ’45
Tegen ’n uur of half zeven werden wij gewekt door een van de keurbende: “Aufstehen, antreten”. Waarom aantreden werd ons niet gezegd. Later bemerkten we dat het voor een beetje warme koffie was. Water was er niet te krijgen in het kamp. De waterleiding was bevroren en zodoende was er geen water te krijgen. Als men goud, zilver of iets dergelijks had kon men wel iets krijgen, maar dat bezaten wij nu eenmaal niet. Een beetje warme koffie hadden wij gehaald. Brood kregen wij niet, maar we hadden zelf nog wat brood en veel trek in eten hadden wij toch niet. We konden ons nu ook weer eens een beetje wassen, want sinds we uit Roermond vertrokken waren, hadden we nog geen gelegenheid gehad om ons te wassen. Dit wassen gebeurde met sneeuw die aan het smelten was. Overal in het kamp was het even smerig. ‘s Middags kregen we wat soep. Het was meer water dan vlees of groenten of wat op soep lijkt. Je mocht maar 1 keer gaan om soep maar met een beetje listigheid kon je wel meer keer gaan. Je at die soep alleen maar om iets warms naar binnen te krijgen. Verder brachten we de dag maar door met niets doen, een beetje wandelen en zo iets. Het ergste was dat je het kamp niet uit mocht. Voor de afwisseling kregen we ‘s middags nog eens ’n bombardement. Docht het ging nogal maar er waren verschillende Duitse jagers in de lucht en daar moest je voor oppassen. Tegen de avond hadden er ’n paar ’n ton bier bij de russen zien weg te slepen. Zo kregen we ook nog ’n beetje bier. Dat Duitse bier smaakte goed. Toen gingen we de nacht in. We hebben toen ’n weinig beter geslapen.

3 Jan. ’45
De volgende morgen moest weer alles aantreden. De eerste groep (hoeveel? weet ik niet meer) gingen reeds weg. We hoorden later dat deze moesten gaan werken aan de spoorbaan in Wohwinkel, dat gebombardeerd was. We waren blij dat we daar niet bij waren, ofschoon we alle moeite deden om uit dat kamp weg te komen. Het was er haast niet uit te houden. Verder gebeurde er die dag niets. We kregen weer hetzelfde rantsoen koffie en soep en ‘s avonds weer wat bier. Tegen de avond kwam nog een nieuwe groep mensen aan. Die moesten ook nog in ons kamp. We kregen er ook nog ’n paar mensen bij. Die nacht hebben we zittend geslapen. Ik lag half over Michel heen en hij half over mij en zo hebben we geprobeerd te slapen. Dat viel ook niet mee.

4 Jan. ’45
We werden wederom op de gebruikelijke manier gewekt. Het sneeuwde buiten en dat men zou zeggen, waar komt de sneeuw vandaan. Wederom moest alles aantreden. Wij hoopten dat dit de laatste keer was, dat we hoorden: “Loss, antreten”. Eerst werden de verschillende beroepen afgeroepen. Een hoge S.A.-man van het Arbeitsambt riep verschillende beroepen af en dan moesten: bankwerkers, bakkers, kappers etc. naar voren komen. Wij bleven met ons groepje bij elkaar en gaven ons nergens voor op. Wij konden toch ook niet iets beginnen wat we nog nooit gedaan hadden. Op het laatst kregen Michel, ik en nog een paar anderen een kaartje met een R erop hetgeen hieronder staat [ingeplakt label].
Deze R betekende Remscheid. Wij waren bestemd voor Remscheid. Wij zouden maar afwachten, wat ons daar te doen stond. Het zou er allicht beter zijn dan in dit afschuwelijk kamp. We kregen nu ook eens wat brood. Met 5 man één brood van 3 pond met wat boter. Toen kwam bevel dat al degenen die brood gekregen hadden weg zouden moeten gaan. Doch wij hielden ons op de achtergrond en gingen niet mee. Er bleken er nog meer te zijn die naar Remscheid moesten en nog hier waren. Later, we zeiden er niets van, dat we brood hadden gehad, gingen we nog eens om brood. Zodoende hadden we nog eens ’n stuk brood met boter. Mijn broer Huub behoefde niet te weg. Hij had een kaartje gekregen met een Z. er op, wat betekende ziek. Deze is nog een tijdje in het kamp gebleven en toen naar huis teruggezonden. Ik vertrok nog diezelfde avond naar Remscheid. Michel Overmeer werd van mij gescheiden, hoeveel; moeite ik ook deed om hem bij mij te krijgen. Ik was juist de laatste die nog mee moest naar Remscheid op die dag. Michel kwam de volgende dag naar Remscheid. Het was intussen avond geworden. We moesten onze bagage oppakken en marcheren tot aan het station in Varresbeck. Bij deze groep trof ik ook Mijnh. Lennartz met zijn zoon Koen en Nic. Tonnaer, die later op dezelfde fabriek kwamen waar ik was. Varresbeck is een schone stad, niet zo erg groot, maar erg schilderachtig. Het ligt op en tussen de bergen in. Een grote kabelspoor loopt daar over de rivier de Wupper heen. Aan het station moesten we nog ’n paar uur wachten totdat de trein kwam. Het was een gewone personentrein, waar wij inkropen. P. v.d. Beek en ik kwamen terecht bij ’n juffrouw in een coupé, die naar Lennep moest, welke plaats niet zo ver van Remscheid verwijderd ligt. We vertelden alles wat we meegemaakt hadden. Zij begreep ons goed. Het was er ook niet eentje van de Partei. Haar man was ook in diensten dat was voor haar ook al erg genoeg. Zij wist ook wat oorlog was. Na lang gepraat kwamen wij over Wuppertal in Remscheid aan. Wij waren gelukkig nu niet meer met zo’n grote colonne. ’n Goeie 100 man bij elkaar was alles. Men bracht ons diezelfde avond naar een Lager dat de naam van “Friedrichshalle” droeg. Hier kregen we weer eens echte goede soep. Dat deed ons goed. Wij moesten die gaan halen op de Lennepersstrasse in het Lager waar Michel Overmeer terechtgekomen is. Vandaar gingen we terug naar de Friedrichshalle, waarin ’n grote zaal kribben stonden met strozakken. Bovendien was de verwarming aan, zodat we onze kousen en sokken konden drogen. Men kon zich hier ook weer eens fatsoenlijk wassen wat ook nodig was. Die nacht sliep ik weer eens rustig en goed, want slaap kwamen we de laatste dagen nogal te kort. Het was wel eens alarm die nacht maar dat vonden we wel goed.

5 Jan. ’45
De volgende morgen mochten we wederom maar met onze bagage naar de Lenneperstrasse waar we ’n stuk brood, wat boter en ’n stukje worst kregen. In het begin moeten ze je natuurlijk lekker maken, dat het goed is etc. maar we zouden gauw genoeg ondervinden hoe het stond met het eten der buitenlanders. Tegen 'n uur of 10 kwamen er enkelen van het Arbeitsamt van Remscheid om ons als het ware te keuren. Verschillende, elektriciens, bakkers, kappers werden uitgezocht en moesten mee. Wij, die overbleven, mochten ook weg en werden gebracht naar het Stadtpark in Remscheid waar een Lager van de B.S.I., de Bergische Stahl Industrie, stond. Onder het viaduct van het spoor in Remscheid kwamen wij de anderen tegen die ook voor Remscheid bestemd waren. Michel trof ik ook hierbij. Deze bleef op het Lager in de Lenneperstrasse. In het Stadtpark waren al zo’n 40 Roermondenaren. Dit zou dan ons Lager zijn. We kregen ieder een krib. Jules Lommen, Nic. Tonnaer, Men. Lennartz, K. Lennartz, J. v.d. Bergen, A. v.d. Bergen en mijnh. V. Bergen, P. v.d. Beek en ik lagen bij elkaar. ‘s Middags konden wij het eten krijgen op de keuken van de fabriek, waar wij zouden moeten werken. Op het eerste gezicht zou je zeggen dat ’t eten niet slecht was. We kregen ieder een kommetje met ’n lepel. Het diner bestond uit een stukje vlees met aardappelen, jus en groenten. Maar dit was weer eens zo’n onthaal voor de Hollanders. Ze moeten toch immers eerst hun goede kant laten zien. Het eten viel ons de volgende dagen al tegen. Het veranderde al gauw in de zo befaamde Cappus-soep. Op het laatst bleef het iedere dag ’n beetje watersoep. Je had 5 minuten gegeten en 5 minuten later had je weer honger, maar je kreeg niet meer. Een brood van 3 pond (zuur brood), kregen we om de 5 dagen en daar moest je maar mee uitkomen. Na het eten gingen we onder geleide de fabriek eens bezichtigen. Je had natuurlijk nog nooit zulk ’n fabriek gezien. Er werd van alles gemaakt. Kanonnenwielen, Panzerwielen en allerlei onderdelen voor Panzers, gevechtswagens en vrachtwagens. Je zag er allerlei soorten mensen werken: oude mannen, jongeren, meisjes en zelfs kinderen. Allerlei nationaliteiten waren er vertegenwoordigd: Duitsers, Frans krijgsgevangenen, Russen, Polen, Oekraïners, Tsjechen, Italianen, Belgen en Nederlanders. Sommigen hadden gemakkelijk werk. De ene stond de gehele dag aan ’n grote machine en behoefde maar ’n paar hendels over te halen; de ander moest den gehele dag sjouwen. Russische meisjes bedienden de kranen die in elke afdeling boven je hoofd zweefden. De fabriek was verdeeld in drie grote afdelingen, die weer onderverdeeld waren in vele kleinere. Deze drie waren: Gietzerei, de Putzerei en de Maschinenhalle. In de Gieszerei werd het ijzer gegoten en in vormen gedaan, in de Putzerei werd geslepen en gezuiverd, in de Maschinenhalle werden de stukken gedraaid en klaar gemaakt.
Na onze rondgang moesten wij naar het kantoor in de verschillende bureaux om geregistreerd te worden. Dit wachten duurde uren. Op zulk ’n bureau zag je niets anders zitten dan invaliden met halve of zonder arm, manke benen etc. en j. meisjes. Het waren merendeels Nazi-mannen, die het zaakje regeerden.
Ieder moest om zijn beurt bij de Chef komen. Hier werd je naam opgeschreven en je beroep in Holland. Er werd gevraagd of je ziek was. Al was je ooit ziek geweest, daar werd niet naar gekeken. “Du bist kräftig”en daarmee was het uit. Holland war ein schönes Land, aber Deutschland auch und sie müssen für der Herr Adolf Hittler und für das wir den Krieg gewinnen. Zoiets lap je dan maar aan je laars. We kregen dan ’n Not-Ausweiskarte, die je moest tonen bij het in- en uitgaan van de fabriek. Ik werd geplaatst in de afdeling Stachelhausen in de Putzerei. Waar dat ergens voor was, wist ik ook niet. Dat zouden ze ons de volgende dag wel zeggen.
[ ingeplakte Not-Ausweiskarte]
Toen wij dan klaar waren, konden wij terug naar ons Lager. Daar installeerden wij de rest van onze bagage op haar plaats. Wij kregen ook onze zo nodige etenskaart, ’s middags en ’s avonds. Ons eten werd afgestempeld. Deze was ons zeer voornaam. Want als wij deze niet bij ons hadden, kregen we geen eten. Dikwijls konden we ook voor twee keer gaan, door bijv. een beetje weg te kruipen en de kaart niet af te laten stempelen. Als je het slim aanlegde, gelukte dat wel.
Na nog 2x luchtalarm te hebben gehad, legden wij ons op onze strozak en sliepen wij na enige dagen bijna zonder slaap, tenslotte in.

6 Jan.’45
Driekoningen. Wij merkten er echter niets van. Overal, zo ver als je over de bergen kon kijken, lag dik de sneeuw. Wij behoefden nog niet te gaan werken. Ik kwam tegen ’n uur of 7 uit bed en ging mij eens lekker wassen. De Lagerführer had mij al dadelijk te pakken voor werk. Ik was ’n jonge kerel en in Duitsland konden ze die goed gebruiken. Ik mocht de hele zaal netjes vegen. Ik deed het maar kalm aan, want ik had mij voorgenomen niet te moe te maken. Nadat ik hier mee klaar was, mocht ik alle vensters eens gaan openen, hetgeen een koud en nattig werk was door de dikke sneeuw. Later had hij nog wat te zeggen maar ik liet hem maar kletsen en deed alsof ik geen woord Duits verstond. Het mooiste van het hele zaakje was dat we ’s morgens geen brood kregen. “Erst arbeiten und dann essen”, werd ons gezegd. Een Hollander zegt: “Erst essen und dann arbeiten”. 
Om 8 uur moesten we dan naar onze fabriek, waar we tewerkgesteld zouden worden. We kregen daar weer enige papieren tot blijvende herinnering. Na de gehele morgen op het bureau te hebben gestaan, gingen wij om 12.00uur eten en mochten wij ’s middags de fabriek nogmaals bezichtigen. Later op de middag werd ons ’n plaats gegeven in de fabriek. Ik kwam in de Putzerei en moest daar lassen, slijpen, transport maken en kranen verplaatsen. Zodoende had ik allerlei plaatsen en functies, niet te vergeten.
Om 6 uur werd er geëindigd. Dan hadden we Feierabend. ‘s Avonds kregen we in ons Lager een grote spiegel en werden de tafels voorzien van asbakken. Na nog wat gepraat te hebben kroop ik mijn krib in onder de dekens en droomde ik zoet.

7 Jan. ’45
Half vijf: Aufstehen, bitte. Zo ging het het kamp door. O wee, als je er niet direct uitkwam; “Hören Sie nicht, Aufstehen”. Ik stond op, kleedde mij aan en ging naar de fabriek. Om 6 uur moesten wij daar zijn en moesten wij onze stempelkaart afstempelen op een elektrische klok ten teken dat wij aanwezig waren. Dan werd er gewerkt van 6 tot 9. Van 9 tot 9 ¼ was er ’n kwartier pauze. Van 9 ¼ tot 12 uur was het weer werken. Van 12 tot half 1 was er gelegenheid voor middageten. Van half een tot half vier weer werken. Van half vier tot kwart voor vier hadden we weer een kwartier pauze. Van kwart voor vier tot 6 uur was de laatste periode van werken. Ze gaven juist genoeg pauze dat je niet dood ging.. De ene week had men dagdienst, de ander week nachtdienst. Er werd alleen maar gewerkt als een of andere opzichter of directeur voorbij kwam. Ik werd geplaatst in een afdeling waar twee Russen, 1 Duitser, 1 Belg en ’n Fransman werkten. Ik kreeg allerlei werk in de fabriek. Van het lasapparaat duwden ze mij naar de electr. Slijpmachine. Van de slijpmachine duwden ze mij naar ’n hijschkraan, waar ik met ’n Russin de kraan moest bedienen. Van de kraan werd ik op ’n auto gezet etc. Elke dag had je ander werk. Zo moest ik dan lassen die eerste dag. Ik had het echter nooit gedaan maar dat mocht niet hinderen. Een beetje meer of minder sabotage was niet erg. Wat kon ons dat nu schelen of dat Panzerwiel nu goed was en dat andere niet of dat ’n duurzamer metaal en dat andere niet en dat juist dat duurzame metaal verknoeid werd. De eerste dag verliep dan van ons verblijf in de fabriek in Remscheid. Buiten lag dik de sneeuw. ’s Avonds was het vroeg donker. Kleding hadden we nog niet gekregen. Dat kwam nog werd ons gezegd, maar dat was niet veel bijzonders. ’n Grote groffe werkschort en ’n paar leren lappen voor het aanpakken van het ijzer en ’n stofbril, dat was alles wat ik kreeg. Het was die dag maar twee keer alarm geweest. Dus dat viel nogal mee. 

8 Jan. ’45
Een zondag voor ons. Dat was boffen. Gelukkig niet naar die stinkfabriek met al die stof- en gasluchten. Ik ging mij ’s morgens eens op mijn gemak scheren, want dat was nodig. Je kon toch niet naar buiten gaan, want er viel ’n zware sneeuwbui. Je zakte tot aan je middel ongeveer weg in de sneeuw. Ik had trouwens nog ander werk. Ik moest nog kousen stoppen en de nodige scheuren in mijn kleren naaien. ’s Middags gingen we naar de film, waar we onze stad Roermond op het doek zagen, met de kathedraal, de stenen brug etc. en niet te vergeten de Falschirmjäger. Voor de afwisseling kwamen ook de vliegers eens af en toe kijken, zodat we bij alarm de bioscoop uit moesten en bij veilig er weer in mochten. 4x alarm die dag kan er nog mee door. Na afloop dronken we nog een potje bier. ’s Avonds kregen we wonder boven wonder suiker en nog wel 1 ½ ons. Met ’n snee brood met suiker ging ik naar bed.


9 Jan. ’45
Nogmaals vrij, dien nacht had het de gehele nacht gesneeuwd, zodat de volgende morgen aardig wat sneeuw op de weg lag. Tanks reden niet meer. Voor de variatie ben ik de stad eens gaan bekijken. “Es war einmal eine grosze Stadt, maar nu stonden er nog wat kale muren, waaronder in de kelders de mensen woonden, die nog gebleven waren. En hier en daar wat noodwoningen. Ik zocht mij een kapper op en trof daar ’n Blerickse die kappersbediende was. Die had hier een goed baantje. ’s Middags ging ik eens wat brieven schrijven. Ik schreef naar huis, naar familie in Duitsland en Wenen, maar ik heb nooit iets gehoord. Die brieven zijn niet aangekomen. Het was de gehele dag maar binnenblijven, want anders kreeg je natte voeten en die had ik al genoeg gehad.

10 Jan. ’45
Wederom naar de fabriek. Maar een geluk was het de fabriek kon niet werken. Er was geen stroom. Ze hadden de centrale in Düsseldorf gebombardeerd en daarom moesten we maar wat sneeuw ruimen. Ze moesten ons bezig houden. Het was die dag stil met de vliegers.

11 Jan. ’45
De gehele dag in de fabriek wat rondgelopen en achter de ovens gezeten., waar het warm was, want er was geen stroom.

12 jan. ’45
Nogmaals geen stroom. 1 Keer alarm. Bij alarm moeten we weg, wanneer de fabriek vol alarm gaf. De fabriek gaf voor-alarm, als de hele stad vol-alarm gaf en de fabriek gaf vol-alarm als de vliegers boven de fabriek (de stad) waren en dan moest je maken dat je weg kwam. Stel je voor dat ze eens een paar eitjes lieten vallen.

13 jan. ’45
Omdat we toch niets uitvoerden op de fabriek mochten we vandaag met S.A. als begeleiding sneeuw gaan ruimen bij het ziekenhuis. Deze goudfazant zette ons aan het werk. Wij moesten het precies doen volgens zijn manier, want hij had geleerd hoe hij moest werken, vertelde hij ons. En daarom moesten wij het ook zo doen. Wij kregen die dag 3x luchtalarm doch in plaats van op te houden met werken moesten wij doorwerken bij die kerel. Hij sjeesde maar rond van de ene hoek van het ziekenhuis naar de andere. ’s Middags kregen we daar goed eten in de keuken van het ziekenhuis. De zieken kwamen daar ook niets te kort. Boterhammen met vlees, kersen, rijstepap, eieren waren aan de orde van de dag. ’s Avonds kregen we tot onze grote verrassing cigaretten in het Lager en nog wel 60 voor 1 maand. Ik heb er enige van gerookt en de rest getauscht voor brood: 25 cigaretten voor 6 pond brood. Brood had ik toen liever als cigaretten, hoe graag je ze ook hebt.

14 Jan. ’45
Nogmaals gemarcheerd naar het ziekenhuis en dat was een aardig stukje lopen. We moesten een berg over, waar nog niemand dor de sneeuw gelopen had en daar zakte je tot ongeveer aan je middel weg in de sneeuw. Tegen ’n uur of drie in de middag had ik genoeg van ’t sneeuw ruimen. Ik had natte voeten, ging naar mijn Stafchef en zei hem dat ik zo ziek was als een kat en dat ik niet meer kon. Hij geloofde mij niet maar één van de meisjes die in de keuken kokkin was, overreedde hem en zo kwam ik er af. Hij ging weg en ik kroop de keuken in. Daar was het betere dan op die sneeuwhoop. We hebben meer sneeuwballen gegooid dan sneeuw geruimd. Die dag was goed voorbij gegaan. 5 Keer alarm, dat kon er mee van door. Het was een prachtige blauwe lucht. We konden de vliegtuigen goed zien. “Aber es sind nur Deutsche”. Nee, het waren er van de R.A.F. en niet 10 maar honderden. Een prachtig bombardement en niet slecht geraakt, want na een uur hing alles onder zware rook. Ze hadden weer boven Keulen en Düsseldorf geknikkerd.

15 Jan. ’45
Voor de afwisseling werden we ’s nachts ook nog een keertje gewekt door ’n sirene n.m. om +- 11 uur. Er was niets anders aan te doen dan maar wachten, totdat het ding weer veilig toeterde. Om naar ’n bunker te gaan in de sneeuw had ik niet veel zin in. Om half drie ging die feep weer ’n keer. Licht was er genoeg buiten. Daar had je geen gebrek aan. We moesten vandaag tot 12 uur werken in de sneeuw en waren dan vrij. Overdag mochten we nog 2 keer de kelder in. ’s Middags ben ik eens naar Michel Overmeer geweest, in de Lenneperstrasse, maar trof hem niet thuis.

16 Jan. ’45
Vrij. 2 Keer Luchtalarm ’s nachts en 2 keer overdag. ’n Hevig bombardement te Wuppertal - Elberfeld. Alles daverde vanwege de stalen eitjes. V.d. Kerkhof was de eerste die er heimelijk tussenuit ging en naar Roermond stiftte.

17 Jan. ’45
P. v.d. Beek naar Krankenrevier vanwege ’n smoesje dat hij overspannen was. Hij kreeg toch maar weer ’n paar dagen rust. Ik daarentegen kon de gehele dag cokes sjouwen met de kruiwagens met politieke gevangenen. Het was die dag toch zo bijzonder koud weer.

18 Jan.’45
’s Nachts weer eens uit bed gelicht door de zo beroemde feep. Het was weer nodig ook want de gehele tent daverde weer. Rozenkransen met brandbommen kwamen weer naar benden.

19 Jan. ’45
Eindelijk weer eens stroom in de fabriek. Ik stond weer van 6 tot 6 aan mijn elektrische slijpmachine. P.v.d. Beek kwam ’s avonds ook weer terug in ons Lager.

20 Jan. ’45 
Ik kreeg mijn eerste heimwee naar Roermond. Daarbij kwam nog het feit dat ik nog zo’n verschrikkelijke slaap had. Ik had geen brood meer en dan weer die gehele dag in de fabriek. Ik besloot bij de eerste de beste gelegenheid ertussenuit te gaan. Onze sirene liet zich ook nog horen en zodoende kon ik toch nog ’n paar uurtjes slapen onder een oven van de fabriek.

21 Jan. ’45
Zondag. Maar wij mochten weer werken de gehele dag voor het winnen van de oorlog. Er was weer een flink pak sneeuw gevallen. Het leek wel of dat daar aan de gang bleef. Ik had alweer zo’n natte voeten en dan te denken aan Roermond waar je zoveel kennissen had etc. en hier niemand dan het fabriekspersoneel waar je mee werkte en je eigen jong. Van evacuatie wisten nog niets. Met twee keer alarm ging de dag gelukkig weer voorbij.

22 Jan. ’45 
Vrij. Naar Michel Overmeer geweest. Hevig bombardement met als gevolg 4x alarm die dag. Wederom 2 man: Crompvoets en Selder op Roermond aan stiften.

23 Jan. 45
Beter weer maar verschrikkelijk koud. Vandaag moest ik van 8 tot 2 werken aan een bunker, een ondergrondse schuilkelder, die alleen voor Duitsers bestemd was. Maar wij mochten er ook ook in n.m. wij, Ausländer, mochten hem klaar maken.

24 Jan. ’45
De gehele dag naar de fabriek. 2x Luchtalarm. Verschrikkelijk koud. Eerste zonderlinge berichten dat Roermond bevrijd was.

25 Jan. ’45
25 nieuwe Hollanders in onze barak waaronder Mijnh. Krijger, J. Krijger, gebr. Heijnders etc. 1 Keer alarm. ’s Avonds kreeg ik het 1e bericht van thuis door middel van Mijnh. Vermuijden die een brief meebracht voor Michel Overmeer en waar ook ’n brief ingesloten was voor mij. Het was geen bemoedigende brief. We zitten in Brugge, waarschijnlijk moeten we naar Groningen. Met dat bericht ging ik slapen. Gezellig hé? Je moest toch ergens mee slapen.

26 Jan. ’45
Werken van 6 tot 6. Geen kolen in het Lager en daarom maar vroeg naar bed.

27 Jan. ’45

Geen kolen. Kachels brandden niet en bijna geen brood meer.

28 Jan. ’45
Wederom nieuw pak sneeuw. Officieel bericht: Roermond geëvacueerd. 3x Alarm. P. Evers en v. bergen naar Wuppertal om te kijken of er soms nog brieven waren. Nieuwe etenskaart maar geen eten. No. 286 was mijn nummer op de fabriek.

29 Jan. ’45
Vrij. 4x Alarm per dag. Wederom hevig bombardement. De gehele dag zware sneeuwstorm. Uit verveling ’s middags een lekkere douche genomen op fabriek. V. Bergen, J. Lommen en K. Lennarts naar Wuppertal en enkele brieven meegebracht, doch niets voor mij.

30 Jan. ’45
J. v. Bergen en J. Lommen wederom naar Wuppertal voor brieven. Zij brachten wederom vele brieven mee doch wederom niets voor mij. Bericht Odiliënberg gevallen. ’s Avonds begon mijn nachtdienst die duurde van ’s avonds 6 tot ’s morgens 6. Dat viel niet mee, zo’n nachtdienst, n.m. de gehele nacht in zulk een fabriek te blijven staan zonder in slaap te vallen. Tegen één of twee uur kon je gewoon niet meer op je benen blijven staan van de slaap.

31 Jan. ’45
’s Morgens half zeven naar bed. Geslapen tot één uur. Langer kon ik niet slapen. Een raar gevoel heb je als je zo op de middag wakke wordt. Om twaalf uur had eigenlijk het eten voor ons moeten komen. Maar laat daar eventjes om 4 uur het middageten voor ons binnenkomen. U begrijpt dat we honger hadden, want we hadden van ’s nachts 12 uur niets meer gehad. Om 6 uur waren we weer op onze nachtdienst aanwezig. Het was vies weer buiten. Het was aan het dooien en zodoende liep het water overal over de wegen en straten die meer beken leken.

1 Febr. ’45
Het eerste wat ik nu schrijf is dat we weer eens een brood kregen. Daar mochten wij nu van eten van donderdagavond tot en met maandagmorgen. Dan leef je nogal op rantsoen met een brood van 1 ½ kilo. Tegen de middag kwam een meisje van Roermond in het kamp. Het wist niet veel te vertellen want ze was al enige dagen onderweg en wist niet veel te vertellen van evacuatie. Na 3 keer luchtalarm gehad te hebben gingen we door een modderpoel van water ’s avonds weer naar de fabriek.

2 Febr. ’45
2 Febr. was een dag van verschillende heugelijke berichten: n.m. We kregen 5 keer luchtalarm met een hevig bombardement. Het 2e bericht was dat de Russen een voorstad van Berlijn hadden bereikt en het 3e bericht: We kregen een bonkaart voor 200 gram extra vlees. Het was niet veel bijzonders maar ik heb er maar direct wat wordtop gehaald en die maar gauw opgegeten, want ik had honger.

3 Febr. ’45
Het begon weer met twee keer luchtalarm, vergezeld van ’n bombardement. Met het gevolg dat ’s avonds om 9 uur geen stroom was en dat we mochten wachten tot half elf. Om half elf stuurden ze ons nogmaals naar huis. Waarom hadden ze ons nu niet meteen om 9 uur naar huis kunnen sturen. Niets zeggen, maar mondje dicht houden.

4 Febr. ’45
Zondag. Een dag dat ik eens naar de kerk kon gaan. Er waren maar 2 Katholieke kerken in Remscheid. Ik kreeg daar ook nog de Blasiuszegen. Onder de mis zingt de kerk niets anders dan Duitse Liederen. De Russen, volgens een bericht stonden nog 10 km van Berlijn. Vandaag kreeg ik het eigenlijke bericht in mijn handen dat ze thuis geëvacueerd waren, waar ik al eerder over gesproken heb. ’s Avonds had ik mijn laatste nachtdienst.

5 Febr. ’45
Vrij. Mooie film: “Die Frau meiner Träume”. Met muziek “In die Nacht etc. “. Vandaag hadden we 2 keer luchtalarm alsook een hevig onweer.

6 Febr. ’45
Vrij. Dan maar een beetje reizen. Met Jo v.d. Bergen naar Velbert gegaan. Kijken of er ergens controle werd gehouden om op een blauwe maandag er eens tussenuit te gaan. Een beetje suiker. Koffie en aardappelen en wat knolrapen bij een boer op de kop getikt. Met 2x keer alarm onderweg kwamen we ’s avonds zeer laat ongemerkt het Lager binnen. O wee, als die navolger van Hitler ons bemerkt had.

7 Febr. ’45
Mijn nieuwe dagdienst in de fabriek begonnen. Weer de ganse dag in die stinkende gaslucht. Bon santé! De Tommy’s komen dichterbij. 2x Alarm. ’s Nachts kon je artillerievuur op Keulen zien. Overdag rommelde het in de verte als een naderend onweer. Ook de zo heldere schijnwerpers van langs de Maas kon je in de verte zien.

8 Febr. ’45
Verplaatst van de fabriek naar Eisenbahnbetrieb. Nu had ik buiten werk. Ik moest wagons lossen met gruis, afval uit de fabriek, rotsstenen etc. Dat viel niet mee in die kou. En dat waren geen lage wagons maar wagons van 20 ton. En spaar me de woorden als ’s avonds de wagon niet leeg was. De tijd ging toch alweer wat vlugger voorbij. Want ’s morgens kuierden we om +- half acht eens naar de wagons, omdat het om 6 uur nog donker was. Om 9 uur was het pauze doch wij hielden al om half negen pauze en kwamen kwart na negen eens terug. Om half twaalf gingen we weer tot +- één uur en werkten dan tot 5 uur gewoonlijk. Het was niet zo lang als op de fabriek maar je leed des te meer kou. Ons brood kregen we vandaag niet, zodat we nog een dag moesten wachten. Het rantsoen was zeer verminderd en daarom moesten wij ’n dag langer toekomen. 3 keer alarm, wat ging wel voor die dag. Al gaf de stad vol-alarm, dan gaf de fabriek nog niet altijd vol-alarm.

9 Febr. ’45
Verschillende brieven van evacués voor jongens in het Lager. Het front kwam naderbij. 4 keer Luchtalarm. De gehele dag verschrikkelijk veel hoofdpijn. Ik had honger. Ik had wat aardappelen bij ’n boer gekregen en had die gekookt en toen maar opgegeten. Dat stilde de honger tenminste een beetje. Voor ’n afterdinnertje wat caramels van koffiesurrogaat , boter en wat suiker.

10 Febr. ’45
Een rode kool gekookt vanwege honger. De gehele dag regen. Het leek wel of het daar niets anders deed dan sneeuwen en regenen. 1 Keer alarm met die regen maar ’s nachts mochten we er nog twee keer uit. ’s Middags had ik vrij, maar dat zul je altijd zien.: Wanneer je vrij hebt, regent het.

11 Febr. ’45
Zondag. De gehele dag vrij. Ik kon weer eens naar de mis en te Communie gaan. ’s Middags ging ik maar weer eens naar Elberfeld - Barmen en Varresbeck. Je stapte maar in een tram en betaalde maar 20 Reichspfennig en na ’n paar keer overstappen kwam je in Elbersfeld. Maar toen ik daar was ging luchtalarm en dat duurde tamelijk lang zodat alles gesloten was. Toch had ik nog een koud gerecht gehad in de voor Ausländer zo bekende Stadtschänke.

12 Febr. ’45
’s Morgens mijn brood reeds op. Nu moest ik maar 1 ½ dag van de wind leven. 2 Keer alarm. Er waren er weer enkele die het genoeg vonden in het Lager en gingen stiften n.m. Harry Heynders, A. v. Bergen, H. ten Brinke en T. op ’t Broek. Zij allen zijn goed aangekomen volgens berichten.

13 Febr. ’45 
Gelukkig weer ons rantsoen brood gekregen. Nu weer op rantsoen van Dinsdag tot Zaterdag.

14 Febr. ’45
Aswoensdag. Nu begon het zaakje te draaien. De gehele dag alarm zonder oponthoud. De zo beroemde Jabo’s of gevechtsvliegtuigen kwamen boven de stad en namen alles onder mitrailleurvuur wat ze zagen. Daar waren die Moffen toch bang van. Wat konden zij lopen. Bij ons gingen er ook weer twee lopen, niet voor de vliegtuigen maar naar Roermond, nl. J. v. Eyck en P. Berx.

15 Febr. ’45
Zware mist, doch 1 keer alarm. Toch kamen de vliegers.. Bericht: Crefeld moest evacueren naar Wuppertal. De oorlog kwam dichterbij.

16 Febr. ’45
Wederom de gehele dag luchtalarm vanwege het mitrailleurvuur der vliegers. Station te Lennep en onlangs gebombardeerde, door de Jabo’s. Vandaag moest ik op het Polizeipraesidium komen en kreeg daar een pas, een zg. Fremdenpas, waar ik alleen maar mee in de Stadt mocht vertoeven, dus niet uit de stad maar je mag zoveel niet. Wij stoorden ons daar niet aan. Hij was twee jaar geldig. Zij dachten ons zeker nog lang daar te houden.

17 Febr. ’45
Tot ’s middags twaalf uur werken. ’s Middags vrij. In een slagerswinkel wat soepbeenderen gehaald en daar wat soep van gekookt. Er zat een beetje merg in de pijpen anders smaakte zoiets ook niet al te lekker. 1 Keer alarm. ’s Avonds een bezoek gebracht aan Michel Overmeer.

18 Febr. ’45
1e Zondag van de Vasten. Wederom weer eens naar de kerk geweest. ’s Middags op reis naar Sonborn, naar een notaris. Dat was jammer voor de moeite, niet thuis. Daarom naar het stadion geweest naar ’n voetbalmatch geweest. Daarna naar de Zoologische Garten, ’n piekfijn op en top keurig hotel. Spiegelgladde vloeren met keurig zwierende dansparen. Er was immers bal. Ik heb mij daar eens op mijn gemak neergezet in een box en dat eens goed afgekeken. Het was toch wel amusant. Toen ik ’s avonds thuis kwam had ik toch nogal brood bij me, wat ik bij een paar kennissen (boeren) had opgelopen. 
[Ingeplakt: maandkaart voor de tram te Remscheid]

19 Febr. ’45
De gehele dag weer op zo’n wagon met rommel. ’s Nachts een keertje opstaan voor het alarm.

20 Febr. ’45
P. v.d. Beek en Nic. Tonnaer op stap naar Wermelskirchen. ’s Avonds goede buit. ’s Nachts wederom twee keer in de slaap gestoord. Zwaar bombardement op Dortmund.

21 Febr. ’45

De Jabo’s wederom in actie. De gehele middag mitrailleurvuur en bommen. Lennep en Wermelskirchen gebombardeerd. ’s Avonds kregen we weer ons rantsoen suiker.

22 Febr. ’45
Wederom iets nieuws van die goede voorziening aan de andere kant der grens. Een stukje reep en een stukje scheerzeep gekregen. Veel Jabo’s met het gevolg dat er ’s middags na 3 uur geen stroom was. ’s Avonds had ik geluk want ik had 3 porties eten te pakken kunnen krijgen. Gelukkig had niemand het gemerkt.

23 Febr. ’45

Wederom veel Jabo’s met het gevolg drie keer alarm en ’n bombardement. ’s Middags na half vier wederom geen stroom. ‘s Avonds goed eten n.m. ik had weer 2 porties zien te bemachtigen.

24 Febr. ’45
Op stap geweest naar Reimshagen. Enkele klanten bezocht. Met goede buit terug. Deze keer niet alleen brood, doch ook 5 cigaretten.

25 Febr. ’45
2e Zondag van de Vasten. ’s Morgens naar de kerk geweest. Verder had ik de gehele dag vrij. Vandaag enige klanten bezocht in Eipringhausen. Goed middagmaal gehad bij ’n boer. Ik was er zelfs uitgenodigd.

26 Febr. ’45
Halve dag gewerkt, andere helft vrij. ‘s Middags wederom op stap, doch niet zulke goede buit als 2 dagen geleden. Maar ik kon weer wat vooruit. 3 Keer alarm met ’n bombardement. Ontzettend veel vliegers, doch allen weer behouden op hun basis teruggekeerd. Hoe Flack-geschut ook schoot: er kwam niets anders naar beneden dan zilverpapier en bommen.

27 Febr. ’45
18 km van Köln staan de Tommy’s. bericht uit de booze: Roermond bevrijd. Enige klanten bezocht. Niet veel tijd want 4 keer alarm gehad. ’s Avonds in nachtdienst.

28 Febr. ’45
Nachtdienst. ’s Nachts zwaar artillerievuur.

1 Maart ’45
Alarm vanwege jabot. Nachtdienst. Roermond bevrijd. Evacuatie van Düsseldorf.

2 Maart ’45
Köln en Neuss onder artillerievuur. Slecht weer. Nachtdienst. Geen stroom op de fabriek. Om half twee in de nacht mochten we nog naar hui stippelen. Het was stikdonker en er scheen iets op til te zijn, want overal in de stad stonden auto’s van de Grüne Polizei. Toen we in het Lager kwamen hoorden we dat de volgende dag niemand het Lager uit mocht behalve 11 man. Wat zou dat betekenen? Afijn, maar geduldig afwachten. Overal de Grüne Polizei. Dat beviel mij niets. Ik ging nog maar wat slapen al was het al ’n uur of vier.

3 Maart ’45
De dag van onze verdere transportatie in Duitsland. Na 2 maanden verblijf in Remscheid zouden we hier weggaan. Om 9 uur werden we in gesloten colonne onder geleide van die gehate Lagerfuhrer Schmidt naar de fabriek gebracht. Wat dat betekende wisten we niet. Wij moesten eerst naar de Waschraum, waar onze spullen van de fabriek lagen. Deze moesten we gaan inleveren. Wat we misschien nog gebruiken konden, werd natuurlijk niet ingeleverd. Dus het stond wel vast dat we niet lang hier zouden blijven. De Duitsers in de fabriek waar we mee gewerkt hadden vroegen ons verbaasd waar wij heen gingen. Zij wisten nergens van. De Russen waren ’s nachts al weggevoerd.. Ik dacht bij mezelf: Nu kom ik nooit meer thuis. God weet, waar ze je heen brengen. Na ingeleverd te hebben wat we hadden was de morgen om en konden we gaan eten in de fabriek. Daarna ging het weer in gesloten colonne onder bewaking naar het Lager. We gingen weer naar de fabriek vanwege alarm en begaven ons maar voor alle zekerheid naar ’n kelder want het was niet pluis in de lucht. We zaten nog maar net in de kelder of: boem, boem en wat was het resultaat na het vliegeralarm. Onze fabriek lag in de soep. Wij waren er nog goed van af gekomen., want als er een bom op onze kelder was terechtgekomen, dan was de ellende niet te overzien geweest. Nu konden wij hier toch niets meer uitrichten en moesten maar weg. Om 4 uur moesten we gepakt en gezakt klaar staan in de fabriek. Dat zou wel weer ’n nacht zonder slaap worden. Om 4 uur stonden wij dan klaar en daar ging het weer naar het station. Maar wij mochten daar nog tot 8 uur wachten. Toen kwam er een trein. Het waren wel geen beestenwagens, maar het was een soort personentrein. Een personentrein zonder dak, bekogeld, kapotte ruiten en natgeregend. Daar mochten wij in. Wie weet hoe lang. En warm was het niet. Af en toe van die lekkere regenbuien met “zachte”stormwinden. Maar de trein liep. Immer weiter.

4 Maart ’45
3e Zondag van de vasten. Daar zat je nu in een kapotte trein. We hadden ons allemaal in een deken gehuld in de trein, maar slapen kon je niet. Je zou haast van de kou uit de trein gesprongen zijn, maar dan was je ook dood geweest. We waren in de richting van Düsseldorf gereden, dat onder granaatvuur lag. De gehele nacht hadden we langs het front gereden in Noordelijke richting. Je zag niets anders dan vuurstippen, schijnwerpers en je hoorde niets anders als granaten fluiten, bommen vallen en vliegtuigen ronken. We waren door het front gereden. ’s Morgens kwamen we aan in Gladbeck. Daar stonden de Grünen en hoorde je weer dat geschreeuw van “Loos, Loos, daraus”. Hier zouden wij er dan uit moeten. Meer dood dan levend kwam ik uit de trein. We stonden aan de ingang van de stad, Gladbeck genaamd. Onze eerste gedachte was: “Zouden wij hier moeten blijven?” In colonne ging het naar ’n school. Daar werd alles voorlopig ingestopt. Na lang zoeken en na enige Russen wijs gemaakt te hebben dat zij ergens anders moesten zijn, hadden wij met ‘n 40 man ook een locaal. De Russen geloofden ons nogal. Je maakte ze lekker en dan waren ze weg. Overigens was het een rommeltje in die school. Geen ruiten en de achterkant was helemaal weg vanwege een bombardement. Ik gooide mijn bagage weg en ging met Jules Lommen op stap, want we hadden honger en we hadden nog niets gehad. Zo kwam er van slapen niets want honger ging voor. De meeste mensen daar waren gewone fabrieksmensen, maar je kon er toch nog beter bij terecht dan bij de boeren. ’s Middags gingen we terug naar de school, maar wij zagen geen enkele Hollander meer. Wij gingen naar binnen en de gehele klas was gevuld met Russen. Onze bagage stond nog in de hoek. Daar waren ze gelukkig nog iet aan geweest. De Hollanders waren naar een andere school, zei men ons. En wij naar een andere school. Na veel zoeken en slepen vonden we die andere school. Hier was één klas tot onze beschikking gesteld en daar lagen nog een 30 soldaten van de O.T. in. Dat waren Hollanders, Belgen etc. Zij kregen goed eten, iedere dag een paar cigaretten en moesten werken aan de spoorrails. Zij hadden allen een bruin uniform aan. Hier zouden wij dan bij ingeschakeld worden. In de loop der middag ging ik weer naar buiten. We hadden daar nog geen eten gehad. Wat was dat nu voor ’n manier van doen. Wij zouden ook niets krijgen die dag. Wij waren nog niet aangenomen als lid. Zodra wij dit hoorden, gingen er enkelen met hun bagage er vandoor. Mij haalden ze ook over om te gaan, doch ik wilde nog eventjes wachten, ik durfde nog niet goed. ’s Avonds was reeds de helft van de Hollanders verdwenen. Het was al stilletjes aan donker geworden en ik wilde vannacht toch wel eens wat slapen. Om op die zaal te blijven slapen was ook niet veel. Want deze lag vol met O.T. en dan wij nog. Op de gang was het koud en bovendien kregen wij dan geen kans om er tussenuit te gaan. Tenslotte raadde men ons aan in de kelder te gaan slapen. Maar ja, goed en wel waren wij daar of er kwam een kerel de kelder binnen: “Daraus, nur für Deutsche Civilen”. Wij pakten ons zaakje maar weer op en verdwenen. Tenslotte geraakten wij in een andere kelder, waar wij ons dan te slapen legden. E Hier lagen wij dan, plannen beramend, de volgende dag zo gauw mogelijk weg te komen. Alle deuren werden bekeken en geprobeerd. Eindelijk hadden wij er een gevonden die achter het gebouw uitkwam en waardoor wij heimelijk zouden ontvluchten. Maar dat viel ons nog tegen. Met één cigaret in de mond legden wij ons neer in ons eenvoudige bedje.

5 Maart ’45
We waren al vroeg wakker. Alles werd in de haast ingepakt. Overtollige bagage werd achtergelaten. Maar nu nog weg te komen. We keken eens door de deur en laat tot onze zeer grote teleurstelling een bruine met het geweer op zijn schouder op wacht te staan. Dus dat was verkeken. Dat ging niet. Maar weg zouden wij. Daar ging alarm. Dat moest onze kans zijn, want we hadden nog geen eten bij de O.T. gehad. Er was nog niets voor ons gezorgd sinds wij uit Remscheid weg waren. Er was geen gevaar werd ons gezegd. We behoefden niet naar de bunker te gaan. Ja goed, maar zo bang etc. hielden wij maar vol. Na veel gepraat en geklets kwam het zo ver dat we naar de bunker mochten gaan, maar zonder bagage. Wij lieten echter ook niet graag onze bagage hier achter. Heimelijk haalden we die en liepen zo hard mogelijk de deur uit. Onze geelhemden stonden te schreeuwen dat wij terug moesten komen maar wij luisterden niet. De Grüne Polizei zou ons wel halen, zeiden ze. Maar van de andere kant, bekijk onze toestand eens: Geef ons eens ongelijk. Wij waren nu ruim 2 ½ dag daar en zij hadden nog niet eens voor eten gezorgd.
In plaats van naar de bunker te gaan sloegen we de weg in naar Dorsten, vanwaar de weg liep naar Winterswijk, de richting naar Holland. Dit was het begin van onze zwerftocht, die nog zou duren tot 21 april, de Sehnsucht nach Holland.
Wij waren met ons drieën: J. Lommen, P. v.d. Beek en ik. We leefden van wat de Duitse boeren ons gaven en dat viel op vele plaatsen nogal mee. Dit vooral, omdat vele meenden dat wij Duitse vluchtelingen waren. Toch viel het nogal een beetje op met die dekens op de rug. Stel je voor, dat die Duitse wachtposten ons eens naar de papieren vroegen, die wij niet hadden, en dan die Grüne Polizei. Daar vreesden wij het ergste voor. Affijn, op goed geluk riskeerden wij het dan maar. Bij de eerste boer waar we aanlanden, kregen we een hele zak koekjes. Daar konden we voorlopig wel op teren. Deze zagen ons ook voor vluchtelingen aan. Dat kwam goed uit. Zo sukkelden wij voort en kwamen na een paar uur lopen in Borken aan. Daar kwamen wij zelfs enige Hollanders tegen, die aan het Schanzen waren die ons verwonderd vroegen, waar wij heen gingen. Tenslotte begrepen zij ons en wij wandelden kalm verder. Onderweg kwamen wij veel Duisters tegen, maar gelukkig geen Grüne Polizei; Totdat wij ongeveer bij Dorsten waren, dat niet ver meer van de Hollandse grens ligt. En daar gebeurde het ongeluk. Een Grüne met een grote punthelm op, kwam op zijn fiets op ons af. Voor ons liepen twee Polen. Daar snorde hij het eerst op af. Deze verstonden niets van hetgeen hij hun vertelde en zo was hij al gauw uitgepraat met hen. Toen kwam hij met hen op ons af: “Haben Sie Papieren?”Ja, we hadden een Duitse pas, dat we niet Remscheid mochten verlaten. Wat wij hem ook wijsmaakten, dat wij vluchtelingen waren en dat wij naar familie gingen etc. het hielp allemaal niets en het kwam zo ver, dat wij met ‘n “Kommen sie bitte mit” met hem naar het Polizei-amt stapten. Daar hebben wij toen ’n paar uren gezeten totdat wij met ‘n stelletje anderen in een aparte electrische tram naar Recklinghausen gebracht werden. Daar kwamen wij terecht in een Straf-Lager. Het was een kamp, waar alles wat onderweg opgepikt was, heen werd gebracht. Het was helemaal met prikkeldraad afgezet en ’t bestond uit een heel stel barakken die volgepropt zaten. Toen we binnenkwamen werden ons eerst de kampregels voorgelezen. Zoiets lapten we toch aan onze laars. Bekenden troffen wij toch niet aan in dit Lager. Er zat van alles: Fransen, Belgen, Russen etc. Wat de barakken betreft, dat was ook niet alles. Behalve dat zij vies waren, waren zij ook klein. Er stonden wel kribben in, drie boven elkaar zodat de bovenste precies ruimte had om zich om te draaien en zijn hoofd niet te stoten tegen de zoldering. Zo nauw lag je in die kribben. Strozakken lagen er niet in. Het waren latjes waar je op lag, maar daar werd je wel aan gewoon. Als je één keer hard gelegen hebt, kun je het een tweede keer ook. Een andere nijpende kwestie was de honger. Je had ongeveer niets meer en je kreeg ongeveer niets. Onderweg was dat gemakkelijker. Je ging dan naar een boer toe. Maar hier kon dat niet. Zo werd het dan stilletjes donker en kropen wij op onze harde planken of liever gezegd op ons bed om althans een beetje nachtrust te genieten.

6 maart ’45
Al vroeg waren wij ’s morgens wakker. Dat slapen viel niet mee. Dat lag hard, maar we zouden wel zien wat de dag ons bracht. Werken behoefden we daar niet te doen, daar waren andere gevangenen die dat moesten doen. Maar werken kon je daar ook niet op de kost die je daar kreeg. 's Morgens kregen we twee dunne sneetjes brood met een klein stukje boter met wat bruin kleursel, dat koffie moest verbeelden. ’s Middags kregen we rode kool nat wat soep moest zijn met hier en daar een drijvende aardappel, die half gaar was. ’s Avonds kregen we niets. En dan hadden we nog Italianen in onze barak, die alles nog van het Rode Kruis kregen, zoals blikjes, chocolade, witte bonen etc. Maar wij mochten kijken en hun aardappelschillen opeten. Je wist zelf niet wat je daar de hele dag moest, zo slap was je in je benen. S Middags kwam er weer een nieuwe groep het kamp binnenstromen, waar we tot onze verbazing enkele van onze andere zagen, die er ook in Gladbeck tussenuit waren gegaan, o.a. Nic Tonnaer, K. Lennarts met zijn vader en H. Schellings. Die dachten ook al ergens verzeild geraakt te zijn. Doch zij moesten een andere barak in, waar wij niet mochten komen. Verder gebeurde er die dag niets, dan onophoudelijk luchtalarm en een zwaar bombardement op Dortmund.

7 Maart ’45
Wij werden weer gewekt door een automatische wekker, het luchtalarm. Maar dit zou de dag zijn dat we uit dit akelige en vieze kamp zouden vertrekken. De morgen verliep zoals gewoonlijk: een klein beetje eten en voor de rest nets doen dan maar wat rondkuieren. Zoals het daar toen was kon het toch ook niet lang blijven, want dat kon daar niemand uithouden. ’s Middags kwam onverwachts het bevel dat wij moesten aantreden “mit Gepäck”. Dat was voor ons allen een opluchting. In aller haast werd alles bijeengepakt en na een paar uur, zoals de gewoonte was, gewacht te hebben begon de kopgroep zich in beweging te zetten. Waar zouden we naar toe gaan, vroeg een ieder zich af. Niemand wist het. Wie had gedacht dat we ruim twee weken zouden moeten lopen. Onze stoet bestond zeker uit 1500 man. Russen, Italianen, Polen, Fransen, Hollanders, allerlei nationaliteiten zag je daar lopen. Het was weer een grote volksverhuizing. Het gehele kamp kwam leeg en niet zonder reden, de Tommy kwam steeds dichterbij. Met de begeleiding der Grüne Polizei ging het in het begin tamelijk goed. Maar al spoedig zakte een heel stelletje af. Vooral die Russische vrouwen met een heel stel van die kinderen en desnoods nog een kinderwagen met een baby erin. Alles bij elkaar was het juist een groepje drijfvee, dat van alle kanten opgejaagd werd. Als iemand uit de groep week, dan stond er zo ’n Grüne, die je wel weer in de groep hielp. Zo liepen wij die dag vanuit Recklinghausen naar Waltrop hetgeen een aardige tippel was voor mensen die toch al niet teveel eten kregen. Voor eten werd die dag niet gezorgd. Desalniettemin leden wij geen honger, want we zorgden wel dat we bij een boer terecht kwamen, als we honger kregen. Zo gauw als de kans schoon was piepten we er onderweg tussenuit en klopten bij een boer aan. Dat waren allemaal heerboeren in Westfalen met reusachtig grote boerderijen. Als we dan goed gegeten hadden en wat uitgerust waren, gingen we weer verder. Zo gebeurde het de volgende dagen wel eens dat we ’s avonds bij een boer aanlandden en daar ’s nachts in het hooi bleven slapen. De volgende dag marcheerden wij dan op ons eigen houtje weer verder haalden dan de stoet wel weer in. Doch de Grüne Polizei moest je toch niet zien, want ze gebruikten in het begin maar waarschuwingsschoten, maar het kon misschien ook wel eens zover komen dat ze echt hun spuit zouden gebruiken en dan was het uit.
Zo kwamen wij dan ’s avonds in Waltrop aan. Het was al stikdonker. Nu moesten wij nog slapen. Alle zalen in het dorp waren reeds volgestopt en zodoende werden wij ten lange laatste ook maar in een volle zaal gestopt. Hier moesten wij dan maar slapen. Die nacht heb ik maar ’n beetje gesuft want slapen op een stenen grond in een zittende houding valt niet mee. In ieder geval je zat en je behoefde niet te lopen. Zo suften wij dan onze eerste nacht door van onze zwerftocht niet wetend waarheen.

8 maart ’45
’s Morgens was het weer vroeg dag en moesten wij weer verder. De verpleging was weer gering. Maar we kregen ’s avonds al een bord warme soep. Het werd toch al iets beter. De gehele dag bleven we weer aan het lopen. Vaak moesten wij de weg af uit angst voor de omlaagduikende en alles mitraillerende Tiefflieger. Het was ongeveer de gehele dag alarm. ’s Avonds landden wij in Sudkirchen aan en sliepen heimelijk met enige Hollanders bij een boer in het hooi.

9 Maart ’45
Wederom verder. ’s Avonds kregen we weer wat soep. Op eigen houtje sliepen we ’s avonds met zes man weer bij een boer vlakbij Walstedde. Ook hoorden wij weer wat nieuws dat de Engelsen een bruggenhoofd bij de Rijn hadden.

10 Maart ’45
Op stap zoals de vorige dagen. ’s Morgens kregen wij ’n stukje brood. Doch wij kregen onze buik wel vol bij de boeren op onze weg. We zorgden wel dat we niets te kort kwamen.

11 Maart ’45
Een goede dag te Sassenberg. Dar kregen we onze buik goed vol aan eten. We kregen ieder een flinke homp vers brood en een flinke homp zult. Dat smaakte goed en daar een warm dik bord soep op. Dat maakte je lekker rond. Overigens zorgden we wel dat we de volgende dag ook nog brood hadden. De meisjes die het brood uitdeelden wisten we wel zo ver te krijgen dat we de volgende dag ook nog aten. Slapen konden we daar ook goed. Het was een grote heerboer waar wij sliepen. We lagen met de Hollanders in een aparte afdeling in de schuur en hadden het beste plaatsje uitgezocht. Dat mocht ook wel want we hadden er weer een flinke tippel op zitten. Een stukje brood ruilden we die avond nog met ’n Russin, die een heerlijke schaal vol met lekkere pudding aan ons schonk. Deze smaakte goed en met een rond buikje sliepen wij weer in. Doch het sliep niet zoals in Remscheid. Al die tijd hadden we onze kleren ’s nachts nog niet uitgehad. Sassenberg was een heel aardig plaatsje, merendeel katholieke boeren, die toch wel enigszins medelijden met ons hadden. Als dank hebben we die boeren, die we nog kenden na de bevrijding op onze doortocht naar huis nog eens hartelijk bedankt voor hetgeen zij ons gegeven hadden.

12 Maart ’45
Vandaag ging het weer verder. Na allerlei grappigheden en moeilijkheden kwamen wij ’s avonds in Borgholzhausen aan. Maar we hadden daar wel een slechtere slaapplaats gekregen. We hadden geen kans gehad er tussenuit te knijpen. Nu moesten we slapen op de zolder van een schuur vlak onder de pannen. Stro was er niet aanwezig. Het waaide overal door de pannen en planken heen en het trok verschrikkelijk koud op onder de deken waar je op lag. Die nacht heb ik ongeveer geen oog dicht gedaan.

13 Maart ’45
Vandaag was het weer vroeg toen we weer weg moesten. We moesten naar Schöttmar. Dat was 26 km lopen. Het viel niet mee na zoveel dagen en vooral niet na slecht slapen. De groep was een slechte wanordelijke troep geworden. Alles liep door elkaar. De Grüne Polizei was afgelost door de Volksstürm, mannen die nauwelijks nog een geweer konden dragen. Wat konden die kerels een kabaal maken om niets, Maar je had eens moeten zien toen je werkelijk als verdedigers voor het Duitse Rijk moesten opkomen. Ze bleven liever thuis zitten.
’s Avonds laat kwamen we aan in Schöttmar. Niemand wist waar we naar toe moesten. Op het laatst stopten ze ons in een oude toneelzaal. Alles zat reeds vol toen wij daar binnen kwamen. Een vieze beweging. Je kon daar zittend slapen als je wilde. Dat Russische volk beviel ons niet erg. De eerste nacht sliepen we achter de toneelschermen op het toneel en zorgden wel, dat daar geen enkele Rus kwam. ’s Avonds kregen we Bruine bonensoep die goed smaakte. En zo vleiden we ons neer op de grond achter de toneelschermen.

14 Maart ’45
Overdag kon je beter buiten zijn dan binnen. Het was gelukkig een beetje warm en daarom vlijden we ons maar in het gras neer en bleven daar de gehele dag liggen. We kregen ’s morgens geen eten tot aan de avond, toen ze weer met een ketel bruine bonensoep kwamen aandragen. In de buurt van die toneelzaal liep een beek. Nu we toch de tijd hadden, hebben we ons daar eens goed gewassen en niet te vergeten geschoren. Want dat werd ook weer eens tijd. Het overige deel van de dag hebben wij buiten liggend in de zon doorgebracht. ’s Avonds zochten we weer onze slaapplaats op in de toneelzaal. De lucht in die zaal was allesbehalve lekker en aangenaam want je weet hoe dat gaat, als alles op elkaar ligt en je moet dan even naar buiten. Toch heb ik die nacht een beetje geslapen. Dat was Schöttmar. We gingen er wel op vooruit.

15 Maart ’45
’s Morgens werden we weer al vroeg wakker. Het ontbijt liet lang op zich wachten en tot onze allergrootste verbazing was dat een sneetje brood. Men had er niet op gerekend dat we met zoveel mensen daar waren. Affijn, door die zure appel beten we ook maar weer doorheen. ’s Middags kregen we wat afwisseling op ons grasveldje. Ik moet ook nog niet vergeten die Rus, die een eindje van ons af aan het vangen was. Wat? Dat kun je wel raden. Maar tegen een uur of drie in de namiddag daar kwamen de vliegers weer eens. We hadden daar een prachtig vergezicht. De gehele lucht zat vol met vliegers. Eerst dachten we dat ze zouden doorvliegen maar een eindje verder daar draaiden ze en toen ging het er op los. De gehele grond daverde van de zware bommen die vielen. Het was niet ver uit de buurt, dat merkten wij wel, toen een paar uur later, alles onder een diep rookgordijn hing. We hoorden dat het Löhne was geweest een spoorwegcentrum en tamelijk grote plaats vlakbij Herford, waar we de volgende dag heen zouden moeten. Intussen hadden onze kameraden een andere slaapplaats voor ons gevonden. In de buurt van die toneelzaal woonden ’n grote heerboer die daar een paar noodwoningen had staan. Er waren nog wel geen ramen in, maar we konden er toch in slapen. We zouden dan ’s nachts omdat we Holländer waren daar mogen slapen. Dat zaakje was dus voor elkaar. Alleen moesten we het ons daar nog een beetje gemakkelijk maken. Alles moest nog een beetje geveegd worden en we moesten nog stro hebben. De baas in de toneelzaal had er gelukkig niets van gemerkt. De Duitse soldaat die bij de ingang op wacht stond hadden we gauw omgepraat zodat we ongehinderd verder konden. Eerst hebben Jules Lommen en ik daar bij die heerboer lekkere soep gekookt. We hadden nog capucijnenbonen bij ons en hadden die bij die boerin gebracht om te laten koken. We hadden nog een beetje meel en dat hadden we haar ook gegeven. Verder hadden we niets. De boerin vroeg ons wat we daarvan wilden eten. “Ja”, zeiden we, “We hebben niets anders”. In ieder geval, misschien had zij nog wel iets. We moesten over een paar uur nog maar eens terug komen. Dat hebben wij toen gedaan. De boer was juist klaar met eten. Hij liet ons eerst een lekkere pijp tabak opsteken. De boerin schudde de soep in een emmer en wij namen ons de emmer mee en hebben heerlijk van de soep gesmuld in het hooi. Zij had er nog aardappelen en stukjes spek in gedaan, zodat het een echte dikke brij geworden was.
Tegen een uur of tien kwamen, toen wij al in het stro lagen, nog enige andere Hollanders binnen, die verschillende grote koeken bij zich hadden. Die hebben wij toen met z’n allen gedeeld. Verder was er nog bruine bonensoep over van de toneelzaal. Toen hadden we ons buikje wel weer vol. Die nacht sliepen wij beter als de twee vorige nachten.

16 Maart ’45
Om 6 uur was het weer reveille. We moesten met een heel stel naar Herford met de trein. Herford was ’n flinke grote stad. Niet ver van Herford ligt Löhne, een spoorwegcentrum. Dit was de stad die gebombardeerd was. Om half zeven zaten we in de trein. Eten hadden we nog een beetje maar toch niet voldoende voor de gehele dag. We hoopten ’s middags tenminste iets te krijgen. Toen we in Herford waren, konden we uitstappen en te voet naar Löhne lopen omdat de lijn tussen Herford en Löhne op verschillende plaatsen kapot was. Het was een ware chaos in Löhne. Het emplacement was bezaaid met kraters. De gehele omtrek, boerderijen, weien etc. het was kortom één krater. Van de huizen die daar lagen was ongeveer niets meer over. Gehele treinen die nog op het station stonden, waren totaal uitgebrand. Er lagen hier en daar ook verschillende doden nog, ofschoon men de gehele nacht al gewerkt had. Hier en daar lag een dood paard, waarvan de wagen een stuk verder kapot tegen de grond lag. Men zag geen sterveling op straat. Alles leek uitgestorven. Telefoonpalen, waterleiding, elektriciteit, alles was kapot. Toen men die aanblik zag, dacht men, hoe kan men nog aan zoiets beginnen, om dat op te bouwen.
Het eerste wat wij deden was onze bagage ergens neergooien, want die hadden wij mee moeten nemen. Waar wij ’s avonds zouden moeten blijven wisten wij nog niet. Toen dat voorbij was, gingen we op onze manier de schade eens opnemen. Een beetje uit het oog, achter een trein en weg waren wij. Daar stonden nog een paar treinen met levensmiddelen. Dat was iets voor ons. Maar het beste was wel weg, want de Russen waren ons voor geweest. Doch we konden onze zakken nog volduwen met puddingpoeder, stukken kaas etc. In ieder geval we konden het gebruiken. Al gauw hadden we een wagon met aardappelen ontdekt. Een bomscherf had een gat in de wagon geslagen. Hier werden de aardappelen door naar buiten gehaald. Hetzelfde lot onderging een wagon met balen suiker. Een gat was gauw in de zak gesneden. Nu was het een kleine moeilijkheid om de suiker in je rugzak of in een zakdoek te laten stromen. Ook was er een wagon met tabak. Het waren wel bladeren, maar ze waren gefermenteerd en klaar om gesneden te worden. Bovendien stond er in de buurt een tabaksfabriek, die in brand stond. Daar was ook nog veel tabak te vinden. Na een paar uur moesten we toen toch aan het werk. De ene kreeg een houweel, de ander een schroevendraaier etc. Toen aan het werk. Dat viel nog niet mee. Die spoorbielzen waren zwaar en dan op zo’n beetje eten. Maar alles langzaam: Ruhig, bitte, nicht so schnell. Dat waren woorden die je de gehele dag hoorde. Zo ging het de gehele morgen. ’s Middags moesten we al direct bij de boeren in de omtrek om eten gaan vragen, omdat we geen soep kregen, want we waren nog niet ingeschreven. Dit had tot gevolg dat we ’s middags al te laat op het werk kwamen. ’s Middags moesten we met een lorrie, rails gaan rijden. P. v.d. Beek had direct een ongeluk, doordat hij een rail op zijn voet kreeg en zodoende een paar dagen op non-activiteit werd gesteld. Zo ging het door tot;’s avonds zes uur. Toen was het finish voor die dag. Maar waar moesten wij heen? Wij Verzamelden ons met ons troepje, dat ’s morgens aangekomen was maar ondertussen waren de andere Hollanders al terug naar hun Lager in Herford. Wij gingen toen naar een paar Duitse officieren om te vragen of wij soms naar Herford konden. Ja, er zou nog een goederentrein vertrekken voor de Duitse soldaten die daar nog werkten. In Löhne konden wij toch ook niet blijven, want daar was alles kapot. We moesten maar zien of we in Herford onderdak zouden kunnen krijgen. Toen maar wachten en wachten. Eindelijk was de trein toen klaar en gingen we op een open zandwagen naar Herford. Het was geen gezellige zit want onderweg kregen wij nog een flinke regenbui zodat wij doornat in Herford aankwamen. Het eerste wat wij deden was naar de wachtkamer gaan. Waar moesten wij naar toe? Wij konden wel naar het Polizei-Amt gaan maar dat zou ook wel niets helpen, zo laat in de avond. Op het laatst besloten wij maar zo lang mogelijk in de wachtkamer te blijven, want daar was het warm en die was volgens men zeide de gehele nacht open. Na een beetje gepraat en het rollen van een cigaret strekten wij ons onder de tafels en stoelen en op de verwarming uit en trachten aldus de nacht daar door te brengen. Dat ging ook wel tamelijk maar met een lege maag naar bed valt niet mee. Overigens ging het wel behalve dat we nog een keer alarm kregen en dat was voor ons gevaarlijk op het station. We begaven ons rustig naar de bunker onder het emplacement waar we bleven tot het alarm voorbij was.

17 Maart ’45
We waren ’s morgens al vroeg wakker. Nu moesten we aan brood komen. Dat was een hele vraag. Maar, als de nood het hoogste is, is redding nabij. Zo ook hier. Op een gegeven ogenblik kwam daar een jongeman naar binnen gestapt en kwam naar ons toe. Deze moest naar Berlijn. Dat kon ons ook niet schelen. Na een tijdje met hem gepraat te hebben kwam hij met bonnen voor de dag. Dat was een uitkomst voor ons. Hij ging ook wat brood halen voor ons en tevens nog wat vlees en hebben toen nog smakelijk gegeten. Het beste, volgens hem, was om naar het Arbeitsamt te gaan in Herford en daar de hele zaak uit te leggen. Daar was het natuurlijk weer lang wachten, maar kwamen toch eindelijk aan de beurt en moesten toen maar weer lang wachten en wisten toen nog niets. Toen we daar een tijdje stonden, kwamen nog enkele jongens ook uit Löhne aangewandeld, ook zonder bestemming. Tenslotte kregen we een kaartje waarop vermeld stond: Arbeitsamt Herford.
Een jongen van het Arbeitsamt bracht ons naar het Lager in Herford. Daar konden wij dan voorlopig blijven. Daar werden we direct door de Rotterdammers, die daar lagen hartelijk ontvangen. Iedereen kwam daar met brood aangesleept. Zij waren werkelijk goed voor ons. Het waren over het algemeen ook tamelijk deftige heren onder n.m. houders van hotels, handelsreizigers, ’n kommies etc. Nu moesten zij echter allemaal werken aan de spoorbaan. Na ons bij de Lagerfuhrer gemeld te hebben kregen we daar ’s middags ook eten. Wel zouden we voorlopig op de grond moeten slapen daar geen kribben meer leeg waren. Maar dat hinderde ons niet zo erg. ’s Avonds sliep ik tenminste al in een krib van een jongen die nachtdienst had. Het was in ieder geval weer wat rustiger dan de overige nachten.

18 Maart ’45
Het was al vroeg reveille ’s morgens. We konden om 5 uur reeds opstaan en konden toen direct aan de slag. Om 6 uur vertrok de trein naar Löhne en daar konden we met mee. In Löhne konden we de hele dag met rails sjouwen, schroeven aandraaien etc. De opzichters waren gelukkig niet zo streng, zodat er ook wel uren waren dat er niet gewerkt werd. Om 12 uur ’s middags was er een uur pauze. Maar eten kregen wij niet omdat wij nog niet ingeschreven stonden. Daarom gingen we er maar tussenuit en zaten al gauw bij een boer aan de middagpot. Wij dachten bij ons zelf: laat ze dat soepje maar houden: wij hebben het hier beter. Toen we terugkwamen zagen we onze groep niet meer. Niemand wist ook waar ze gebleven waren. Er werd kort en bondig besloten. Wij smeerden er tussenuit en liepen toen te voet van Löhne naar Herford. Verder zijn we die dag in Herford en het Lager gebleven, totdat ’s avonds de rest terugkwam. Deze vroegen waar wij gebleven waren. Ons antwoord was dat we hen niet meer terug konden vinden. Na nog een paar uurtjes gepraat te hebben, kroop ik weer in de kooi op de Sanitätskamer.

19 Maart ’45
'
s Morgens vertrokken we weer vroeg met de trein en stonden weer een paar uren aan het werk in Löhne. De dag ging gelukkig vlug voorbij, want er was weer verschillende keren alarm en dan bleven we natuurlijk niet werken want we waren zeer bang voor vliegers. Dat geloofden die Duitsers dan ook wel. Schuilkelders waren er in Löhne niet en zodoende gingen we het open veld in en liepen dan bij menige boer nog wel eens wat op. Het gevolg was dat we gewoonlijk te ver liepen en terugkwamen als het volgend alarm weer begon. Dan verwijderden we ons maar weer en zo ging de dag weer wat vlugger om. ’s Avonds gingen we dan weer met de trein terug naar Löhne. In het Lager kregen we die avond weer ons rantsoen eten voor een paar dagen, hetwelk bestond uit: brood, boter en een stukje worst. De verpleging in dat Lager was beter dan in Remscheid. Hier kregen we tenminste geregeld om de veertien dagen een rantsoen suiker, jam, stroop etc. Iedere week vrijdagsavond kregen we volle melk, griesmeelpap die goed smaakte. Bovendien kon je in Herford in diverse hotels Stamessen krijgen, dat zonder bon was. Daar werd dan ook druk gebruik van gemaakt. Intussen kreeg ik ook een andere slaapplaats. Ik verhuisde van de Sanitätskamer naar kamer 3 waar ik tussen een stel Rotterdammers kwam te liggen. Ik had wel geen krib, doch ik had twee dekens bijgekregen en daar kon ik het wel mee stellen op de planken vloer.

20 maart ’45
De meesten hadden geen zin om te gaan werken. Het was ook zo’n mooi weer. Ik ging ook niet. Maar nu moest ik nog een smoesje hebben om niet te gaan werken. Dat was heel gauw gevonden. We hadden de laatste dagen zoveel gelopen en niet geslapen. We zouden maar tegen de dokter zeggen dat we zeer vermoeid waren. Maar afwachten wat hij zou zeggen. We meldden ons dus ziek. Het was de eerste dag dat ik eens lekker kon uitslapen. Tegen een uur of elf stapten we naar de dokter. Deze had voor de buitenlanders spreekuur van elf tot twaalf uur ’s middags en al de Duitsers die in die tijd kwamen gingen ook nog voor. Zodoende moesten we lang wachten en eer ik aan de beurt was, was het twaalf uur. Dan werd je ook niet meer geholpen. Ik ging weer weg zonder bij de dokter te zijn geweest. Na gegeten te hebben gingen we ’s middags wat wandelen. Wel was er verschillende keren luchtalarm maar de vliegers lieten toch niets vallen. Zo hadden we ’s middags bij 2 boeren wat gegeten. Tegen de avond kwamen we in de barak terug en bleven daar. Een bombardement, waarbij een brug over de Weser werd kapot gegooid, bracht ons naar bed. Doch het was geen rustige nacht want om het uur ging de fluit van de sirene. Doch we kregen de nacht om.

21 Maart ’45
We werden weer gewekt door ’n zeer goede wekker n.m. de sirene. De lucht krioelde weer van die ijzeren beesten van Engelandse en Amerikaanse luchtmacht. Maar aangezien we daar al gewoon aan waren keken we er niet zo erg meer naar. In de verte ontvingen we wel weer enige eitjes zonder bon, maar dat was het ergste niet. Het was niet voor ons bedoeld. Aangezien ik de vorige dag niet bij den dokter terecht had gekund, moest ik toch vandaag gaan en zodoende bleef ik maar weer thuis en ging tegen ’n uur of tien naar de dokter waar we toen terecht konden. Na veel gepraat en veel smoesjes verzonnen te hebben kwamen we er nog goed van af en kregen twee dagen vrij van dienst. Dat was ook juist hetgeen we moesten hebben en daar zouden we van genieten want we mankeerden niets. Jules had intussen een goede boer gevonden waar hij s’morgens smakelijk had gegeten. Hij had dat gekregen en had, verder niet met die boer gepraat daar hij niet erg veel Duits verstond. Dientengevolge trapte ik er wel in en toog ik ’s middags met hem er naar terug want hij mocht terugkomen als hij wilde. We kwamen hem voor het huis tegen en direct maakte hij al een praatje. Hij was o.a. bij de geboorte van Prinses Juliana in Holland geweest m.n. in Amsterdam en dat was hem schijnbaar goed bevallen.

[Einde uitgeschreven dagboekteksten.PW]


Het volgende gedeelte bestrijkt de periode17 maart 1945 – 27 april 1945. De volgende teksten zijn letterlijk overgenomen van volgeschreven agendablaadjes, indien leesbaar. Waarschijnlijk was dit zijn dagelijkse “dagboekmethode”. In trefwoorden de dag beschrijven op de kleine agendablaadjes en die op een rustiger, veiliger moment verder uitschrijven tot “verhaal”. Het is niet duidelijk wanneer hij het eerdere gedeelte van het dagboek heeft uitgeschreven (tijdens of na de oorlog). 

17 maart 1945:
I
n wachtkamer te Herford geslapen. ’s Morgens naar het Arbeitsamt. Vervolgens naar het Lager in Herford waar we brood kregen van Rotterdammers en ’s middags eten. ’s Avonds geslapen in Herford in Sanitäterskamer.

18 maart 1945:
5 uur op. Met trein naar Lohne. Geen eten. Bij boeren geweest. Vanuit Lohne weer te voet terug naar Lager Herford. Gehele dag in Herford, Lager. ’s Avonds geslapen in Sanitäter.

19 maart 1945:
Naar Lohne werken. Verschillende keren alarm. ’s Avonds terug naar Herford met trein. Brood – water – worst gekregen. Naar kamer 3, geslapen. ’s Avonds met 6 Hollanders (2x stiften) naar Herford met trein. In Herford wachtkamer geslapen. ’s Avonds alarm.

20 Maart 1945:
Thuis gebleven. Ziek, naar de dokter. Gehele dag alarm (Tiefflieger). 2x gegeten bij boeren. In barak gebleven. Goed weer – Bombardement. ’s Nachts veel alarm. …..kapot (?.PW)

21 Maart 1945:
Veel vliegers – bombardement – thuis gebleven – naar dokter. Jules naar boer – ’s Middags zelf naar boer – eieren – goed gegeten bij boer – veel alarm.

22 Maart 1945:
Veel alarm – ziek – thuis – gewandeld – bombardement – in barak te Herford. Ingeschreven bij Deutsche Reichsbahn.

23 Maart 1945:
Veel alarm – Jules werken – naar dokter – 3 dagen vrij – bombardement – schoon weer – ziekenrantsoen – brood – boter – worst.

24 Maart 1945:
Vrij – schoon weer – bombardement – naar Gombergerhof geweest. onderbroek – hemd – broek – kousen – veters – lucifers – putties (?.PW) gekregen en goed eten. Brood bij boeren.

25 Maart 1945:
Palmzondag – Naar H. Mis geweest. Thuis – was gedaan. Veel alarm – bombardement – Naar boer geweest. Veel gewandeld.

26 Maart 1945:
1x alarm / Groot alarm. Weer werken in Lohne. Niet zo mooi weer – Hevig frontvuur evenals dag te voren. Bij geen boer geweest. Met Palmzondag enige boterhammen en een bord kippensoep gehad.

27 Maart 1945:
Naar Löhne – Koud weer op de baan – 2x alarm – Goed eten ’s middags in keuken. Bij boer goed eten. Bij boer (aardappelen en schapenvlees) – weer brood en suiker.

28 Maart 1945:
Niet werken. Naar nieuwe dokter, doch alarm. Naar Gombergerhof met Jules. Goed gegeten (……..?.PW). 2x alarm.

29 Maart 1945:
Wederom naar dokter – 2 dagen vrij – Naar boer geweest – enkele eieren – eigen krib in kamer 4 – Witte Donderdag. ’n Ogenblikje in Kerk geweest.

30 Maart 1945:
Goede Vrijdag. Naar Kerk geweest – Veel vliegtuigen – veel alarm. Niet werken. Weer enige eieren.

31 Maart 1945:
Paaszaterdag – Werken in Löhne bij de boeren. Veel opgehaald. Goed gegeten – ’s avonds: 2e Luftalarm, veel vliegtuigen.

1 April 1945:
Pasen. Half vijf op – ’s morgens inpakken – Weer naar plein – Volksturm ons gebracht naar Exter in boerderij: ons in steek gelaten. Daar geslapen – bij boer gegeten.

2 April 1945:
Naar Vlitho met 47 Hollanders. Van Vlitho naar Oenghausen-Holzen-Schnathorst-naar Lubecke-geen trein. Bij boer geslapen. Met 7 man in boerderij geslapen. Koffie. 40 km gelopen (?)

3 April 1945:
Andere Hollanders verder: P. v.d Beek – Nic Tonnaer – J. Lommen en ik achter. De gehele dag bij de boer. Goed eten. Bij boer weer geslapen. Paard van officier:… (geladen? PW) 

4 April 1945:
Bij boer weer gegeten. Bruggen over kanaal in de lucht. ’s Middags Tommy’s in Lubbeck. Bevrijd. – soldaten rugzak, sigaren, vet etc. gevonden.

5 April 1945:

Bij boer geslapen. Bij Commandant geweest – Hollander- brood en kaart bekomen. Nogmaals bij boer geslapen.

6 April 1945:
’s Morgens goed eten. Dezelfde dag vertrokken. Te voet naar Bünde. 15 km. Slecht weer. Bij Amerikanen sigaretten - chocolade – Bij boer geslapen.

7 April 1945:
Wederom op stap: 17 km gelopen over Bünde – Werther naar Halle. Fietsen gekregen van Amerikanen. Bij boer in Halle geslapen. Ring en overjas gekregen.

8 April 1945:
Om 9 uur op stap met de fiets: door Wersmold – Sassenberg – Warendorf – Münster – tot Mecklenbeck – particulier huis gevorderd –aardappelen – spek van “Tommies”- chocolade etc.

9 April 1945:
63 km gefietst. In huis geslapen – enige dagen wachten – eten gevorderd. Verder de gehele dag daar.

10 April 1945:
Naar boer geweest. – spek – vet etc. Lang wachten. ’s Avonds verhuist naar ander huis.

11 April 1945:
Melk gehaald – in de zon gelegen. 1e Amerikaanse trein. Meelpap.

12 April 1945:
Melk gehaald. Meelpap – vanillesuiker etc.

13 April 1945:
Melk gehaald.. Middageten – sigaretten – vlees in blik bij de Amerikanen – griesmeel met aardappelen. Roosevelt dood.

14 April 1945:
Melk gehaald. Fietsenbanden georganiseerd. Havermoutpap & aardappelen & spekjus & boterhammenvlees & appelmoes 3 glazen (?)

15 April 1945:
Macaronipap en meel & aardappelen & vlees & soep in blik , cacao & sigaretten & rode bieten. Van Thiel uit Zeeland als vrijwilliger hier aangetroffen. Doortje Driessen jarig.

16 April 1945:
Meel & spek & melk gehaald. 2 Negers op bezoek – op jacht geweest – niets gevangen – kip gehaald in tuin. ’s Avonds Hollanders op bezoek. ….. & aardappelen en rabarber gegeten. Vlees en soep in blik van Amerikanen.

17 April 1945:
Melk gehaald. Negers wederom hier met koekjes – koffie – candy – vlees – kip etc. Pap & aardappelen & spekjus.

18 April 1945:
Meelpap gemaakt – witte kaas gemaakt – Negers met vlees – koekjes – boter etc. Radio georganiseerd. Weckglazen, meel – suiker – pudding – jam uit huis van …..man gehaald. Om 4 uur koffie met brood – worst – jam – biscuits – tabak. ’s Avonds kippensoep – aardappelen met erwtjes – pudding – pannenkoek.

19 April 1945: 
Melk gehaald. – rijstepap – Negers – radio’s – pistool – plotseling Amerikanen – weg en niet weg – wassen en gestreken voor Amerikanen. Franse krijgsgevangenen naar huis. 20 km op …. gegaan. ……. (?)

20 April 1945: 
Melk gehaald. – Macaronipap – gebakken aardappelen met bonen. Ieder ’n geheel witte brood – jam. ’s Avonds aardappelen met spek en sperciebonen. ’s Avonds bezoek…… volgende dag naar ……

21 April 1945:
Naar huis

26 April 1945:
Berlijn ingesloten

3 Mei 1945:
Maastrichter weg (?)


Naschrift Paul:

Jammer dat het laatste gedeelte zo beknopt en wat moeilijk leesbaar was. Bij deze de oproep aan alle lezers correcties en –vooral- aanvullingen te leveren. Bedankt!
Paul Wijenberg, 28 juli 2002, Elba (I)