Conclusies van het bouwkundig historisch onderzoek dor de Technische Universiteit Delft  tussen 1987 - 1989

Omdat van de geschiedenis van de Thooren weinig in de geschreven bronnen terug te vinden is, is het moeilijk om de Thooren in historische en sociale context te plaatsen. Bouwkundig gezien behoort het gebouw met buitenwerkse afmetingen van 6,90 x 5,75 m en op kelderniveau een muurdikte van 0,90 m tot de kleinere torens in de regio. De meeste woontorens hebben zwaardere muren. Van de oudste bouwfase waarvan de muren van mergelblokken in de kelder zijn aangetroffen, is zeer weinig bekend. Na de verwoesting van deze bouwfase is de woontoren herbouwd. Deze tweede woontoren is tot in onze tijd bijzonder gaaf bewaard gebleven. Uit de gevonden bouwsporen kan een goed beeld gevormd worden hoe deze woontoren er uitzag. Deze toren bestond uit een rechthoekig, verdedigbaar gebouw van baksteen, met vier bouwlagen (inclusief kelder en kapverdieping) waarvan de bovenste voorzien was van een weergang met kantelen. De ruimten waren oorspronkelijk alle voorzien van houten vloeren, later werden de vloeren van de kelder en begane grond vervangen door gewelven. Dit kasteel is in de eeuwen erna uitgebouwd tot een eenvoudige edelmanswoning. De indeling was zoals die bij woontorens gebruikelijk is en wel een woonverdieping haven ruimten voor opslag. Wel is de eerste verdieping bijzonder te noemen. Hier zijn de spaarbogen van de weergang gebruikt als nissen op het niveau van de tweede woonverdieping. Hierdoor ontstaat een geleding van de wanden. Zover bekend zijn er geen voorbeelden van torens met een vergelijkbare indeling met nissen. Vermoedelijk is de eerste verdieping de meest representatieve ruimte. De muurtrap ontsluit dit vertrek rechtstreeks Met de buitenruimte, zonder dat men op de begane grond hoefde te komen (deze ruimte kon door een deur worden afgesloten. Omdat zowel de begane grond, als de verdieping een haardpartij hadden, is het gebouw waarschijnlijk voor bewoning geschikt geweest. Gezien de zeer kleine vensteropeningen is het niet aan te nemen dat de toren voor permanente bewoning gebruikt werd. In tegenstelling tot wat gebruikelijk is, bevindt de latrine zich niet op het woonniveau, maar op het niveau van de weergang. Van eventuele oorspronkelijke aanbouwen uit de veertiende of vijftiende eeuw zijn geen sporen aangetroffen. Opvallend is dat de toegangsdeur naar buiten toe open draaide. Een uit defensief standpunt niet direct voor de hand liggende oplossing. Dit kan een aanwijzing zijn dat er een voorgebouw, of een ommuurd binnenterrein is geweest. Binnen de toren zelf zijn geen sporen aangetroffen van een waterput. Deze was waarschijnlijk te vinden op het mogelijke binnenterrein. De hiervoor genoemde aanwijzingen duiden, erop dat de toren vermoedelijk niet primair voor permanente bewoning bedoeld was, maar meet als statussymbool en laatste toevluchtsoord kan worden beschouwd. Hierbij kan er ook rekening mee worden gehouden dat men de toren als (oogst)opslagplaats gebruikt heeft.

Bron: De Thooren te Maasniel door M. Tillema, A. Viersen
Afb:   D. Clerx