Het verzet in WO 2, district Roermond
Voor geschiedenis
In het vroege voor jaar van 1943 richtte aannemer -Timmerman P.H.M. Linssen
uit Beegden in de plaatselijke bossen een klein kamp in voor vluchtelingen en
onderduikers. Het kampje was geen lang leven beschoren, want in april
omsingelden Duitsers het bos.De bewoners konden ternauwernood ontkomen. Linssen
liet zich door deze tegenslag niet uit het veld slaan. In de bossen tussen
Beegden en Baexem verrees een houten keet, bestemd voor enkele joden. Voorts
richtte hij een kamp in in de omgeving van “De Bedelaar” bij Haelen en nog
een in de bossen tussen Beegden en Baexem bij het klooster Exaten. Landbouwer W.H.
Heber uit Heelbouwde in de buurt van zijn boerderij een schuilplaats voor
zesonderduikers. De twee kwamen spoedig met elkaar in contact en gingen
samenwerken. Ze ondervonden steun van M.J.A. Rutten uit Heel, C.H. Delissen uit
Beegden, W.J. Meevissen uit Horn en R. Roosjen en F.W.G. Verbruggen uit
Roermond. Omdat er steeds meer verbindingen tot stand kwamen en de druk op
jongeren en militairen toenam, liepen de kampen tegen de zomer vol. Tientallen
onderduikers, afkomstig uit de wijde omtrek en uit het westen van het land,
vonden er onderdak. Plaatselijke geestelijken als kapelaan L.J.A. Theunissen uit
Grathem, kapelaan P.J.H. Coenen uit Heel en pater L.A. Bleijs uit Roermond namen
de geestelijke verzorging voor hun rekening en zorgden voor boeken en huisraad.
Sommige jongeren namen het niet zo nauw met de eigen veiligheid en die van hun
verzorgers. Een groepje zong op een kermis in een nabij gelegen dorp luidkeels
“en dat we onderduikers zijn dat willen we weten”. In hun jeugdige naïviteit
konden sommigen de drang naar avontuur en romantiek niet weerstaan. Toen de
plaatselijke leiders van de kort tevoren opgerichte duikorganisatie ervan
vernamen, luidden ze de noodklok. Tijdens een districtsvergadering in de zomer
werd besloten af te zien van het huisvesten van onderduikers in kampen.
Desondanks liep het toch nog mis. De in Duitsland geboren en in Horn woonachtige
statenloze J.J.Schmitz zwierf regelmatig door de bossen bij Haelen om er klein
wild te vangen. Het viel hem op dat zich steeds meer jongeren inde bossen bij
“De Bedelaar” ophielden. Een confrontatie kon niet uit blijven. Schmitz had
zich bedreigd gevoeld toen hij eens door vier personen met houten knuppels een
eindje was gevolgd. Hij ging op onderzoek uit en ontdekte dat de jongeren in een
volledig ingericht kamp woonden. Zijn bevindingen vertelde hij aan de N.S.B.-er
G.H. Holla, een caféhouder uit Roermond en tevens afdelingscommandant van de
Hulplandwacht, en aan het hoofd van de Roermondse politie, A. Roselle, die bij
Holla op kamers woonde. Schmitz had de jongeren met boomstammen zien sjouwen en
water naar ondergrondse holen zien dragen. Op verzoek van Holla en Roselle
vervaardigde hij een plattegrond van het kamp met de precieze ligging. In juli
bracht Roselle een bezoek aan de marechaussee in het rayon Heythuysen. De
commandant wimpelde zijn verzoek om het kamp op te rollen af met het argument
dat het buiten zijn gebied lag. Een collega sloeg echter terstond alarm,toen hij
Roselles verhaal vernam. Het bericht verspreidde zich als een lopend vuurtje. De
vijfenveertig onderduikers ontruimden het kamp en vertrokken naar een ander. Bij
de evacuatie werd gebruik gemaakt van de overvalwagen van de Roermondse politie.
De verwachte overval bleef echter uit en in augustus betrokken zesentwintig
onderduikers opnieuw het kamp. Toen kapelaan H.L.J.Janssen uit Horn dit hoorde,
gelaste hij de onmiddellijke ontruiming van het onderkomen. De districtsleiding
was na de gebeurtenissen rond het kamp in de Heldense bossen tot het inzicht
gekomen dat er te veel nadelen kleefden aan de huisvesting van onderduikers in
kampen.Begin september werd het kamp voor de tweede keer verlaten. De veertig
bewoners vonden onderdak bijboeren en particulieren in de omgeving. Alleen in
het kampje bij het klooster Exaten zaten begin september nog zes onderduikers.
Na zijn vergeefse pogingen de marechaussee van Heythuysen in te schakelen,
klopte Roselle bij de Sipo-Maastricht aan. Men had daar al meer inlichtingen
ontvangen over kampen voor onderduikers inde bossen in Midden-Limburg. Een
ontslagen jachtopziener uit Haelen en twee inwoners van Beegden hadden
waarschijnlijk informatie verschaft over de andere kampen bij Beegden en Haelen.
In de vroege ochtend van woensdag 8 september 1943 stuur de Ströbel zijn
manschappen, geassisteerd door enkele tientallen leden van de Ordnungspolizei
uit Maastricht erop af. De bossen tussen Haelen en Beegden moesten afgezet en
uitgekamd worden. Voortsstonden razzia’s in Nunhem en Maasniel op het
programma, want ook daar zouden zich onderduikers schuilhouden. Om 5 uur in de
morgen arriveerden zes auto’s en een autobus van een garagehouder uit Echt bij
de brug over de Roer in Roermond. Holla en Roselle voegden zich bij het
gezelschap waarna men zich naar Horn begaf, waar twee commando’s werden
samengesteld. Het ene, waarvan E. Elsholz, Roselle en Holla deel uitmaakten,
trof bij “De Bedelaar” een leeg kamp aan. In Nunhem en Maasniel kon het
commando evenmin aanhoudingen verrichten. Het tweede, waartoe Ströbel, Nitsch
en Conrad behoorden, kamde de bossen vanaf het klooster Exaten tot voorbij
Beegden uit. Achttien personen werden gearresteerd, onder wie vier onderduikers
uit het kamp, enkele kloosterlingen en onderduikers die zich in het klooster
ophielden en enkele inwoners van Beegden. Sommigen kwamen na enige tijdweer
vrij; anderen verbleven tot ver in 1944 in het kamp Amersfoort en werden
uiteindelijk naar Duitsland gedeporteerd. Tijdens het transport naar Duitsland
slaagden twee kampbewoners erin te ontsnappen. Een van hen had gedurende zijn
verblijf in het kamp in het bos een dagboek bijgehouden. Dat werd W.H. Heber en
M.J.A. Rutten noodlottig. Zij werden op 17 september opgepakt. Heber overleed op
25 maart 1945 in Mauthausen en Rutten op 31mei 1945 te Bergen-Belsen. Zijn
vader, L.J.A. Rutten, viel eveneens in Duitse handen. Hij verbleef tot 7 oktober
1944 in Amersfoort. Linssen, die de rest van de bezetting hoog op de lijst van
331gezochte personen stond, was tijdig ondergedoken.
Algemene
geschiedenis van het district en rayon Roermond
Elders in Midden-Limburg verrezen in de eerste helft van 1943 eveneens kampen
voor onderduikers, maar de meeste waren geen lang leven beschoren. De risico’s
waren te groot en in de herfst en de winter kwam men voor onoverkomelijke
problemen te staan. Er moest naar structurele oplossingen worden gezocht.Dat kon
uitsluitend binnen een organisatorisch raamwerk. In het voorjaar en het begin
van de zomer van 1943 waren enerzijds spontane, maar niet altijd even gelukkige,
initiatieven ontplooid, terwijl anderzijds sprake was van beter doordachte
plannen en meer structurele ontwikkelingen. Vervolgens brak een fase aan waarin
sommige van de spontane initiatieven werden geïntegreerd in de duikorganisatie
en andere juist niet, zoals de duikkampen. De opbouw van de in het district
Roermond vertoonde veel overeenkomsten met die van het district Venlo. Wat de
personele bezetting betreft vonden ook in Roermond talrijke O.D.-en en helpers
van vluchtelingen sedert de zomer van 1943 aansluiting bij de L.O.
Pater Bleijs
en secretaris Moonen namen het initiatief tot de oprichting van de
duikorganisatie in Midden-Limburg. Na een bezoek van Hendrikx en Naus aan
Roermond om de Venlose werkwijze toe te lichten, bezocht Bleijs vanaf de tweede
helft van juni 1943 geestelijken in de regio op zoek naar geschikte krachten
voor de duikorganisatie. Met onderwijzer L.F.J.H. Frantzen uit Horn, een gewezen
activist van de Nederlandsche Unie, en kapelaan H.L.J. Janssen uit Hom vormde
hij vanaf juni 1943 de districtsraad. Bij hun inspanningen kregen ze hulp van H.L.
van Hooydonk, die achter de schermen veel nuttig werk verrichtte. Het district
werd in acht rayons verdeeld met Roermond als centrum voor het gebied ten oosten
van de Maas en Hom voor het gedeelte ten westen van de rivier. Bleijs trad op
als districtsleider en onderhield de contacten buiten het district. Hij kreeg
assistentie van Van Hooydonk. Frantzen en Janssen concentreerden hun aandacht op
het gebied ten westen van de Maas. Kapelaan Janssen hield zich voornamelijk
bezig met de coördinatie van de hulp aan vluchtelingen, aangezien Horn een
belangrijk knooppunt in de vluchtroutes vormde. Trantzen bekommerde zich om de
onderduikers en onderhield contact met een groep jodenhelpers uit Delft, geleid
door H.H. van der Wielen. In Hom en omgeving vonden circa honderdvijftig joden
onderdak. De praktijk wees uit, dat zo'n taakverdeling moeilijk te handhaven
was. Bleijs had het veel te druk en moest zelfs af en toe verstek laten gaan op
de gewestelijke en districtsvergaderingen. In januari 1944 traden H.L. van
Hooydonk en J.A.H. Delsing uit Echt tot de districtsraad toe. Laatstgenoemde
studeerde aan de Katholieke Economische Hogeschool in Tilburg, maar had
geweigerd de loyaliteitsverklaring te tekenen. Hij was ondergedoken in Roggel en
kreeg tot taak de organisatie van de L.O. op de oostelijke Maasoever te
perfectioneren en Bleijs, bij verhindering, op de gewestelijke vergaderingen te
vervangen. Van Hooydonk vertegenwoordigde het Nationaal Steun Fonds en was
verantwoordelijk voor de voorzieningen in natura en de materiële verzorging van
de ruim tweeduizend onderduikers in het district. Deze vijfkoppige districtsraad
functioneerde slechts korte tijd: eind februari viel Bleijs weg en op 27 april
1944 arresteerde de Feldgendarmerie Delsing. De opengevallen plaatsen werden
ingenomen door Th. van Helvoort uit Roermond en J. Hobus uit Roggel. Van
Helvoort leidde op dat moment met veel succes de PB-sectie in het district,
wellicht een reden hem in de districtsraad op te nemen. In overleg met
ambtenaren in de regio had hij namelijk een vernuftig systeem bedacht om PB's
vrij te maken. Door overleden kinderen uit de decennia rond de eeuwwisseling
administratief weer tot leven te wekken, konden gezochte personen uit de meest
bedreigde leeftijdscategorie aan een betrouwbaar PB worden geholpen. Van
Helvoorts werkwijze vond navolging in andere districten en gewesten. Tevens was
hij belast met het zoeken naar een antwoord op de invoering van de Tweede
Distributiestamkaart. Hierdoor kreeg hij verbinding met medewerkers van de
zogeheten TD-groep. Voorts bezocht Van Helvoort namens zijn district de
gewestelijke L.O.vergaderingen. J. Hobus kreeg opdracht de L.O. in het oostelijk
districtsdeel te reorganiseren naar het model van het westelijk deel. J.W.H.
Frantzen uit Swalmen, een broer van de onderwijzer uit Horn, werd belast met de
uitvoering van bijzondere opdrachten zoals het onderhouden van contact met de
gevangenis te Maastricht. L. Frantzen en kapelaan Janssen moesten
respectievelijk in mei en juli 1944 onderduiken, maar ze bleven op de
achtergrondactief. De L.O.-Roermond beschikte over veel medewerkers. Als
duikhoofden traden J. Linssen, W. Jutjens, J. Cobben, F. Munnicks en kapelaan
E.H.M. Vallen op; als koeriers onder anderen A.P. Wuts, E.H. van Wegberg, P.
Kaanders, J. Delsing (tot diens overgang naar de districtsraad) en de dames M.M.
Mulders, J.S. Huskens, H.Bremmers, J. Huijsmans en G.M. Jetten. Roermondse
politiebeambten, onderwie Th.J.Bots, G.Verlinden, W.B. Heiligers, G.H.J. Munten
en J.D.A. van Mierlo werkten mee, evenals enkele ambtenaren zoals G.H. van
Appeven, geestelijken als de kapelaans A. Sars en E.A.G. van den Boorn en
dominee H.Ch.J. Hoogendijk en particulieren als C.H.L. Hofman, R. Roosjen, J.H.M.
Kuijper, H. Geraedts, H. Korsten en J.H.H. van Melick. Bonkaarten verkreeg men
van de distributiekantoren in Echt, Horn, Tegelen en Linne. M.H. Pollaert drukte
valse bonkaarten en andere papierenbescheiden. De N.S.F.-agent Van Hooydonk
kreeg bij het afsluiten van leningen hulp van J.W.I. de Haan, een joodse
onderduiker uit Deventer die met zijn gezin via Breda en Roermond in Roggel was
beland. In de eerste acht maanden van 1944 haalde De Haan voor het Fonds maar
liefst ƒ300.000,- op, verdeeld
over honderdvijfenzeventig leningen en giften. In totaal bracht het district
Roermond bijna ƒ500.000,- ten
behoeve van het N.S.F. bijeen. Van veel betekeniswas tenslotte het
inlichtingenwerk. Door technische foefjes lukte het de L.O. de telefoon van
politiecommissaris Roselle en de plaatselijke afdelingen van de N.S.B. en
N.S.D.A.P. af te luisteren, waardoor veel onheil kon worden voorkomen. Bovendien
kon men dank zij het telefoneer systeem van J. Hendrikx door het hele
landbellen. Het telefoonnet van de Provinciale Limburgse Electriciteits
Maatschappij (P.L.E.M.) bleek voor de L.O., de O.D. en de inlichtingendienst
Albrecht in de laatste maanden van 1944 van onschat-332bare waarde.In december
1943 gaf pater Bleijs de Roermondse rechercheur van politie M.H. Schmitz
opdracht een knok ploeg te vormen. Het groepje zou slechts kleinschalige acties
moeten uitvoeren, want secretaris Moonen had bij herhaling te kennen gegeven
tegen K.P.-acties te zijn. Die pasten volgens hem niet in de aard van het verzet
en zouden slechts de aandacht van de Sipo trekken. Schmitz vond A.
Reulen, J.P.H.
Frencken en J.M.P. de Bie bereid deze taak op zich te nemen. Reulen en Frencken,
beide afkomstig uit Maasniel, maakten zowel deel uit van de O.D. als van de
L.O. De twee hadden zich voordien bezig gehouden met hulp aan vluchtelingen. De Bie
was een kantoorbediende uit Maastricht en werkte voor de L.O. en de Belasting
Groep Maastricht. In het najaar van 1943 was hem gevraagd inlichtingen te
verzamelen over het vliegveld Venlo en ter plaatse een knokploeg op te richten.
Het laatste was vanwege verraad niet gelukt. In december vertrok hij naar
Roermond. Omdat K.P.-acties op last van de geestelijke leiding tot een minimum
beperkt moesten blijven en het drietal met de armen over elkaar zat, bracht de
Roermondse districtsleiding hen in januari1944 via de landelijke K.P.-leider Th.
Dobbe in contact met F.Conijn uit Alkmaar, die op dat moment een K.P. in
Noord-Holland formeerde. De drie maakten sindsdien deel uit van de K.P.-Alkmaar,
maar ze hielden zich beschikbaar voor eventuele acties in333Limburg. In januari
1944 bereikte de Roermondse K.P. het bericht, dat in Haelen problemen waren
ontstaan met betrekking tot PB’s. Ambtenaren hadden blanco PB’s ter
beschikking gesteld van de L.O., maar over het hoofd gezien dat diezelfde PB’s
aan de beurt waren om uitgegeven te worden. Terugleggen kon niet, omdat sommige
PB’s al een nieuwe eigenaar hadden. Bovendien was bekend dat men in Den Haag
met een nijpend tekort aan PB’s en distributiebonnen kampte. Een overval op
het gemeentehuis van Haelen leek de beste uitweg. In overleg met de Haelense
marechaussee H. Soethout, mejuffrouw J.S. Huskens uit Boukoul, A. van de
Busscheen J. Koopmans - twee op drift geraakte illegale werkers uit het midden
en westen van het land - bereidden de drie Roermondse K.P.-ers en M.H. Schmitz
de actie tot in detail voor. Op vrijdag 18 februari 1944 rond het middaguur
stopte een auto met de drie K.P.-ers voor het Haelense gemeentehuis. Reulen,
gekleed in een Duits officiersuniform, belde aan. De N.S.B.-burgemeester A.J.M.
Tendijck deed open. Reulen vroeg in zijn beste Duits of hij kon telefoneren met
zijn collega’s in Roermond.Tendijck koesterde geen argwaan. Toen Reulen
eenmaal binnenwas, volgden de andere twee. De burgemeester en zijn wethouder
werden overmeesterd en ontwapend. Ze moesten de kluis openen, waaruit de K.P.-ers
circa zeshonderd PB’s, tweeduizendzeshonderdvijftig zegels voor PB’s,
distributiestamkaarten en een geldbedrag van ƒ98,-
wegnamen. Een gedeelte van het bevolkingsregister gooiden ze in de kachel. De
burgemeester en de wethouder werden in de kluis opgesloten. Pas nadat er een gat
in de muur was gekapt, kon het tweetal in de loop van de middag uit zijn benarde
positie worden bevrijd. De enigszins gezette wethouder kon er tot vermaak van de
toegestroomde nieuwsgierigen maar net doorheen. Naspeuringen door de Sipo-Den
Bosch leverden niets op. Soethout en zijn collega P.J. van Hegels om leidden het
onderzoek op een dood spoor. Soethout was immers zelf bij de overval betrokken.
Diezelfde avond haalde M.H. Schmitz de buit op bij mevrouw A. Teuwen-Boonen in
Roermond. Volgens afspraak zou koerierster J.S. Huskens de PB’s de volgende
dag bij Schmitz ophalen. Toen ze aanbelde, deed mevrouw Schmitz open. Ze bezwoer
Huskens de PB’s niet naar het afgesproken adres in Den Haag te brengen. Het
zou een valstrik zijn. Was Schmitz dan niet te vertrouwen? Ze wist het niet.
Aangezien de drie overvallers hadden verzuimd de gemeentestempel van Haelen mee
te nemen, kon men voor als nog niets met de PB’s doen. Door een list lukte het
Huskens naderhand alsnog de stempel te bemachtigen en er een afdruk van te laten
maken. De sfeer binnen de K.P.-ploeg werd er niet beter op toen Schmitz na de
overval bij Reulen en Frencken bleef zeuren om levensmiddelenkaarten. Zij wisten
niet waar ze die vandaan moesten halen, ze konden zelf amper de eindjes aan
elkaar knopen. Toen begin mei 1944 bovendien aan het licht kwam dat de
politierechercheur geld, bestemd voor Reulenen Frencken, had achter gehouden,
verslechterde de verhouding tussen de twee en Schmitz nog meer. Sommige
medewerkers uit de groep rond pater Bleijs verdachten Schmitz zelfs van verraad,
toen Reulen en Frencken op 22 mei in Amsterdam door landwachters werden
gearresteerd. Wat was er namelijk gebeurd? Reulen, Frencken en De Bie reisden
die dag naar Amsterdam in opdracht van Schmitz. Op het station werden ze
opgewacht door mejuffrouw A. IJzerdraat, een medewerkster van Conijn. Ze had
twee pistolen voor Reulen en Frencken bij zich. De Bie, kennelijk belast met een
andere opdracht, ging alleen de stad in. Omdat IJzerdraat de pistolen liever
niet op het station wilde afgeven, vroeg ze de twee met haar mee te gaan naar
een adres aan de Van Breestraat, waar ze bonnen moest afgeven aaneen L.O.-medewerkster.
Ze wist niet dat leden van de Landwacht, op grond van een anonieme tip dat een L.O.-medewerkster dit adres zou bezoeken, daar inmiddels post hadden gevat.
IJzerdraat vroeg de twee buiten te wachten. In de woning werd ze meteen
overmeesterd. Toen het wachten te lang duurde, belden Reulen en Frencken aan.
Hen wachtte hetzelfde lot. Tijdens de verhoren gaven ze toe voor de Alkmaarse K.P. te werken en bekenden ze hun rol in de overval te Haelen. Op 10 juni 1944 werden
ze ter dood veroordeeld en dezelfde dag in de duinen bij Bloemendaal
doodgeschoten. IJzerdraat verbleef tot de bevrijding in kampen in Duitsland.
Ofschoon tegen Schmitz geen enkel bewijs geleverd kon worden, stond menigeen de
merkwaardige arrestatie van districtsleider J. Delsing op 27 april 1944 nog
helder voor de geest. Die ochtend vond in hotelcafé "De Beurs" van J.
Bronckhorst aan de Markt in Roermond een bespreking plaats tussen Delsing, de
Venlonaren kapelaan Naus en politierechercheur H. Pollaert, beiden ondergedoken
in Roermond, Reulen, Schmitz en politieman Heiligere. Sommigen hadden belastende
papieren op zak. Omstreeks 11.30 uur - kort tevoren had Bronckhorst de
aanwezigen het jongste exemplaar van "Trouw" ter hand gesteld -
stapten twee leden van de Feldgendarmerie het café binnen. Ze liepen
rechtstreeks naar de tafel, waaraan ook Delsing zat. Iedereen moest zijn
persoonsbewijs tonen, maar alleen Delsing werd gefouilleerd. Op hem werden twee
exemplaren van Trouw en een brief gevonden. Hij moest mee, de overigen liet men
ongemoeid. Tijdens zijn verblijf in Maastricht kreeg Delsing het zwaar te
verduren. Nitsch wilde tegen elke prijs weten wie de aanslag op de N.S.B-er F.J.
Nizet uit Echt op 23 januari 1944 had gepleegd. Delsing liet niets los. Via
Vught kwam hij in Duitsland terecht waar hij in verschillende kampen verbleef.
In het voorjaar van 1945 werd hij bevrijdt. Meer dan van de kant van Schmitz,
wiens rol in nevelen bleef gehuld, dreigde gevaar van de zijde van het
plaatselijk A.K.D.commando en van de Hulplandwacht van G.H. Holla. Tussen 8
november 1943 en 30 augustus 1944 arresteerden deze twee groepen bijna honderd
personen, van wie de meeste op transport gesteld werden naar Amersfoort. Holla
verschafte van tijd tot tijd inlichtingen. De Sipo arresteerde waarschijnlijk op
grond van een van zijn aanwijzingen in juni 1944 de L.O.-medewerker P.A.J.
Janssens en een onderduiker uit Rotterdam. Het lot van laatstgenoemde staat niet
vast; Janssens kwam op 6 januari 1945 om het leven in het kamp Sachsenhausen. De
Roermondse L.O. bleef evenmin verschoond van infiltratie. Opgrond van door
J. de Heus verstrekte inlichtingen arresteerde de Sipo-Den Bosch op 9 juni 1944
een aantal medewerkers van de Roermondse illegaliteit. De Heus, die enige tijd
in Roermond als chauffeur had gewerkt en in 1942 of 1943 aansluiting had
gevonden bij de “Oranje Vrijbuiters”, een buiten Limburg werkzame
verzetsgroep, was in augustus 1943 in Utrecht gearresteerd. Een groot deel van
zijn groep was die zomer opgepakt. De Heus bood de Sipo zijn diensten aan. Begin
1944 trad hij in dienst van de Außenstelle-Den Bosch. Hij kreeg opdracht te
infiltreren in hem bekende verzetskringen. De Heus dook zogenaamd onder
bij een voormalig lid van de “Oranje Vrijbuiters” in Nijmegen en legde er
zijn oor te luisteren. Van een pater uit Wijchen vernam hij van het verzetswerk
van J.E. Janssen uit Roermond, filiaalhouder van de Edah, een winkelketen
in koloniale waren. Aangezien hij goedbekend was in Roermond, bracht hij eind
mei een bezoek aan Janssen. De winkelier liet niets los, omdat de pater uit
Wijchen De Heus niet vertrouwde en Janssen inmiddels had gewaarschuwd. De Heus
zette door en zocht kennissen op van wie hij wist of vermoedde dat ze illegaal
werkzaam waren. Zo bezocht hij het echtpaar Dahmen en het café van C.H.L.
Hofman. Bij Dahmen diste hij het verhaal op dat hij onlangs uit de gevangenis
van Scheveningen was ontsnapt. De echtelieden konden het niet eens worden over
de vraag of De Heus betrouwbaar was. Laatstgenoemde stelde vast dat zich
geallieerde vliegeniers en joodse onderduikers in de woning ophielden.
Medewerkers van de Roermondse illegaliteit als L.F.J.H. Frantzen uit Horn
gebruikten de ruime woning namelijk regelmatig als doorgangshuis voor
geallieerde vluchtelingen. Wat hij bij Dahmen had gezien, aangevuld met op
andere adressen in gewonnen informatie, speelde De Heus door aan zijn
opdrachtgevers. Op 9 juni 1944 sloeg de Bossche Sipo toe en arresteerde Hofman
en zijn zoon Harrie - laatstgenoemde kwam spoedig weer op vrije voeten -
Janssen, Dahmen en twee bij hem ondergedoken joden. De gemeenteambtenaar G.H.
van Appeven, die Dahmen PB’s leverde, trof hetzelfde lot toen hij die avond de
woning van Dahmen betrad. Drukker H.J. Pollaert werd aangehouden op grond van in
Dahmens woning aangetroffen drukwerk met zijn firmastempel. Voorts
arresteerde de Sipo de O.D.-er M.E.J.M. Stoffels, een medewerker van Dahmen en
Van Appeven. Janssen, die in eerste instantie werd beschuldigd van hulp aan
piloten, moest toegeven dat hij in het voorjaar had ingestemd met een gefingeerde
overval op zijn winkel door J.D.A. van Mierlo, waarbij een grote hoeveelheid
distributiebonnen was buitgemaakt. Janssen en Stoffels werden op 11 augustus en
Dahmen op 19 augustus 1944 te Vught gefusilleerd. P.Weyl, een van de joden die
bij Dahmen was gearresteerd, kwam op 20 maart 1945 om het leven in Dachau. Zijn
zus Thea overleefde de oorlog evenals G. van Appeven, die op 26 april 1945 in
Sachsenhausen-Rathenau werd bevrijd. Hofman en Pollaert waren op 6 augustus 1944
wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. Eind juni/begin juli 1944 speelde zich
voor het station in Roermond een wildwest tafereel af, een gevolg van een actie
tegen de provocateur W. Marcus. Nadat J.G. de Groot uit Heerlen een mislukte
poging had ondernomen naar Engeland uit te wijken en korte tijd in gevangenschap
had doorgebracht, richtte hij in Den Haag een falsificatie bureau en een
inlichtingen dienst op. Hij beschikte over verbindingen door het hele land,
onder meer meteen illegale organisatie in Eibergen. W. Marcus, die eerder door
de Sipo-Arnhem was opgepakt in verband met zwarthandel en sindsdien voor de Sipo
werkte, slaagde erin het vertrouwen te winnen van deze groep in Eibergen. De
Groot gaf opdracht de gangen van Marcus na te gaan, toen er twijfels rond zijn
persoon rezen. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de man inderdaad
onbetrouwbaar was. Nog voordat De Groot kon waarschuwen sloeg de Sipo op 20april
toe in de Achterhoek. In overleg met de K.P.-er J.R.P. Crasborn uit Heerlen
stelde De Groot een plan op om Marcus te ontvoeren en te verhoren. De infiltrant
werd uitgenodigd naar Roermond te komen, waar Crasborn in een auto zou wachten.
Klaarblijkelijk vreesde Marcus voor een aanslag, want het lukte De Grootniet hem
te overreden mee te gaan naar Crasborn. Er werd een nieuwe afspraak gemaakt,
ditmaal in Hotel de la Station in Roermond. Klaarblijkelijk was Marcus er nu van
overtuigd dat de illegaliteit het op zijn leven had gemunt. Hij lichtte de Sipo-Arnhem in, die op haar beurt de Maastrichtse Sipo op de hoogte stelde.
Nitsch, Schut en enkele andere Sipo-leden begaven zich op de dag van de afspraak
naar Roermond. Een medewerker van de Sipo-Arnhem en Marcus waren ter plaatse.
Schut posteerde zich met een machinepistool op het Stationsplein. De overige
Sipo-beambten namen plaats op het terras van het hotel. Marcus en zijn
begeleider wachtten binnen op de komst van De Groot. Omdat de anderen De Groot
niet kenden, moest Marcus hem identificeren. De Groot verscheen op het
afgesproken tijdstip en fietste langzaam voor het hotel op en neer. Hij
vertrouwde het zaakje niet. Nitsch verbaasde zich weliswaar over de telkens
voorbij rijdende fietser, maar hij wist niet dat het De Groot was.
Plotseling kwam het Arnhemse Sipo-lid naar buiten en zei dat de gezochte persoon
zo-even voorbij was gefietst. Toen De Groot opnieuw naderde nam Nitsch hem
onder vuur, maar trof geen doel. De Groot maakte zich uit de voeten en ontkwam,
de fiets achterlatend. Gelukkig voorhem stond Schut met de rug naar Nitsch.
Hij toonde meer aandacht voor andere zaken. Pas na het schot van Nitsch draaide
Schut zich om, begon wild om zich heen te schieten en verwondde drie
voorbijgangers. Op grond van de verklaringen die Nitsch en Schut in Vught uit de
op 21 juni te Weert gearresteerde L.O.-leiders en andere arrestanten hadden
geranseld, aangevuld met anonieme tips en inlichtingen van onder anderen Holla,
ondernam de Sipo-Maastricht op 10augustus 1944 een grootscheepse actie in
Roermond. Die dag werd niet alleen secretaris Moonen opgepakt, dat lot trof ook
W.R.H. Smeets en zijn echtgenote J.H. Smeets-Hendrikx, exploitanten van hotel “Het Gouden Kruis” aan de Kapellerlaan. “Het Gouden Kruis” deed al
geruime tijd dienst als doorgangshuis voor vluchtelingen en joden en bood
onderdak aan onderduikers. Er vondenregelmatig districts- en gewestelijke L.O.-vergaderingen
plaats. Eind juli waren leden van de A.K.D. en de Landwacht het hotel al eens
binnen gevallen, om dat in N.S.B.-kringalenigetijdhetgerucht de ronde deed dat
er onderduikers zaten. Twee personen In de vroege ochtend vanuit Nijmegen waren
toen aangehouden.10 augustus zetten Ströbel, Conrad, Schneider en Unger,
bijgestaan door leden van de Grüne Polizei, het hotel af. Ze arresteerden naast
het echtpaar Smeets tussen de tien en vijftien personen, onder wie enkele joden
en de illegale werker C. van Donselaar. Op 2 september werden de arrestanten
naar Vught overgebracht en vandaar naar de kampen Sachsenhausen en Ravensbrück.
Mevrouw Smeets overleed op 19 februari 1945 in Ravensbrück. De heren Smeets en
Van Donselaar overleefden de Duitse kampen. Het lot van de meeste andere
arrestanten staat niet vast. Na de overval op het hotel volgden huiszoekingen in
Roermond, Maasniel, Posterholt, Beegden en Wessem. Veel leverden die niet op. Op
een kasteelboerderij in Schöndeln hielden de Sipo-leden twee of drie personen
aan en in Wessem drie joden die onder gedoken zaten in de woning van H.
Roosendaal. De tip voor de laatste aanhoudingen was vermoedelijk afkomstig van
een landwachter uit Montfort.In het najaar verslechterde de algemene situatie
snel. Het gebied op de oostelijke Maasoever werd bij Duitsland ingelijfd.
Razzia’s en arrestaties waren aan de orde van de dag. Menigeen nam Russische
dwangarbeiders, die uit Duitsland waren over gebracht om versterkingen aan de
Maas aan te leggen, in huis. Van tijd tot tijd kwamen Duitse militairen, N.S.B.-ers
en elementen uit de bevolking die er voordeel uit hoopten te halen daar achter,
wat tot nieuwe arrestaties leidde. In een enkel geval hielpen op gepakte Russen
de Duitsers bij hun zoekacties. C. Raab, bakker J. Brummans en zijn echtgenote,
de arts A.E.A.M. Wong Lun Hing en zijn zoon Dolf werden er het slachtoffer van.
Raab kwam op 3 maart 1945 in een gevangenis in Keulen om het leven. Met de komst
van een bataljon parachutisten onder commando van majoor U. Matthaeas ontstond
in Roermond een grimmige, welhaast lugubere sfeer. De majoor beklaagde zich er
bij zijn meerderen over dat de mannelijke bevolking een bedreiging in de rug van
zijn soldaten vormde. Een van zijn ondergeschikten, F.W.Held, oefende in
december een ware terreur uit onder de Roer-mondenaren. Hij kreeg hulp van twee
inwoners, die hem allerleitips gaven. Op 17 december viel kapelaan A.J.A. Sars
in handen van de parachutisten. Sars en Held waren al eerder met elkaar in
botsing gekomen. Held had een geschikt moment afgewacht om Sars op te pakken. De
kapelaan stierf op 23 april 1945 in Passau.Op 18 december werd de L.O.-medewerker
dominee H. Ch. J. Hoogendijk gearresteerd. Hij overleed op 10 april 1945 in
Buchenwald. Op 28 december nam Held pater G.H.A. van den Heuvel in hechtenis.
Van den Heuvel kwam op 6 maart 1945 om in de gevangenis van Keulen. Tenminste
acht andere Roermondenaren verdwenen door toedoen van Helden zijn twee
Nederlandse trawanten achter tralies. Bovendien maakten zij zich schuldig aan
plunderingen. Rond Kerstmis 1944 speelde zich een macaber drama af. Vanwege het
oorlogsgeweld - de Maas vormde al ruim een maand de frontlijn - en door het
gedrag der parachutisten hield nagenoeg de hele Roermondse bevolking zich schuil
in kelders. Sommigen maakten van de gelegenheid gebruik om te stelen. Terwijl de
een in positieve zin boven zichzelf uitgroeide, zonk een ander naar een absoluut
dieptepunt. Om het vege lijf te redden wees een wegens diefstal opgepakte
marskramer de schuilplaats aan van elf Roermondenaren, die onder de vloer van
een schoollokaal aan het Schoolpad zaten. Een jongeman wist te ontsnappen. De
overige tien en twee andere arrestanten moesten op Tweede Kerstdag voor een
inderhaast samengesteld standgerecht verschijnen. Het vonnis stond bij voorbaat
vast. Matthaeas wilde alle mannen uit de voorste frontlijn verwijderen en greep
zijn kans. De twaalf onschuldigen werden ter dood veroordeeld wegens illegale
activiteiten. Matthaeas liet ze dezelfde dag nog in de bossen bij het Duitse
grensplaatsje Elmpt doodschieten. De volgende dag liet hij daar nog twee
personen, onder wie een Pool, executeren. Na de bekendmaking van het vonnis en
het bevel dat alle mannelijke inwoners van Roermond en Maasniel in de leeftijd
van 16 tot 60 jaar zich vóór 30 december 16.00 uur op de Ortskommandantur
moesten melden op straffe des doods ging er een golf van ontzetting door de
stad. Op 30 december begaven zich zevenentwintighonderd Roermondenaren te voet
op weg naar Wuppertal, waar ze tewerkgesteld werden.De L.O. kon in deze
omstandigheden weinig meer doen. In feite was iedereen onderduiker. Ieder moest
zelf zien te overleven. Toen in januari 1945 bekend werd dat het gebied ontruimd
zou worden, had men de keus tussen achterblijven, het Duits bevel opvolgen of
trachten bevrijd gebied te bereiken. Die laatste optie was wellicht de
gevaarlijkste. Op 20 januari hielden parachutisten van Matthaeas, die zich
inmiddels in een molen bij Liane had gevestigd, ter hoogte van Maasbracht de oud
kabinetschef van de Commissaris van de Koningin in Limburg R. A. Ch. van den
Boom en bankfiliaalhouder baron F.M.M. van Lamsweerde, beide uit Roermond, aan.
Van Lamsweerde had f 60.000,- bij zich voor schippers in Maasbracht. Het geld
werd hem afhandig gemaakt. Matthaeas liet de twee ter plaatse doodschieten.
Anderen hadden meer geluk en bereikten heelhuids bevrijd gebied.
Rayon
Maasniel en Swalmen
In Maasniel trad mejuffrouw W.E.M. van
de Voort op als duikhoofd van de plaatselijke
L.O., die intensief samenwerkte
met de
L.O.-Roermond. Gemeenteambtenaar J.H.H. van Melick, J. Engelen, G. Gorris,
J.W. Engelbarts, J. Reinders en Th. Haagmans en de kapelaans S.H.A. Spee, C.F.J.
Janssen en M.P. Pijpers hielpen haar. Als onderwijzeres en actief deelneemster
aan het verenigingsleven kende Van de Voort veel plaatsgenoten. Het was niet
moeilijk duikadressen te vinden. Honderden onderduikers, afkomstig uit Limburg,
de Achterhoek en het westen van het land,vonden onderdak in Maasniel. Het dorp
deed dienst als “afzetgebied” voor Roermond. Dank zij de uitstekende
samenwerking met de bisschopsstad en de medewerking van de bevolking kende de
L.O.-Maasniel
geen problemen bij het verkrijgen van distributiebonnen, valse papieren en financiële middelen. In 1944 nam de druk op de organisatie toe. Eind
april moest Van Melick onderduiken, omdat zijn administratieve malversaties aan
het licht dreigden te komen. In de zomer doken kapelaan Pijpersen mejuffrouw Van
de Voort onder. Een inwoner van Maasniel, die zich had aangemeld bij de
Nederlandsche
S.S., had hun namengenoemd en dreigde nog meer onheil te stichten.
Na overleg met secretaris Moonen werd de jongeman geliquideerd. Het zelfde
overkwam een
N.S.B.-er die was binnengedrongen in een groep onderduikers in de
bossen bij het gehucht Asenray. Pijpers en Van de Voort vertrokken naar
Amsterdam. Medio september keerden ze naar Limburg terug. Kort daarop werden ze
in Weert bevrijd. Op 29 juli 1944 hield de
Sipo-Maastricht, vergezeld door G.
Holla en de politiebeambten A. Roselle en G. Verheesen, een razzia. Acht
personen werden gearresteerd en twee uit hun woning gezet. Met bruut geweld en
intensieve verhoren hoopte de
Sipo meer aan de weet te komen over de
plaatselijke illegaliteit. Noch de huiszoekingen noch de verhoren leverden iets
op. De meeste arrestanten kwamen na enige tijd weer vrij. Twee personen zaten
begin september nog steeds vast in Maastricht. Zij werden bij de overval op het
Huis van Bewaring bevrijd. Een derde arrestant, de 51-jarige
J.M. van Laar, was
op 8 augustus in dezelfde gevangenis aan een hartverlamming overleden. De
Sipo-Maastricht leidde sedert begin september een min of meer zwervend bestaan.
Tijdens het verblijf in Maasniel, medio september, schoten Nitsch, Conrad en
Fiebig in de buurt van de Duitse grens drie jeugdige inwoners van Sittard,
F.J.A. Clemens, M.H.F.Schadron en F.M.C.M. Eijck, neer. De drie waren op 18
september naar het centrum van hun woonplaats gegaan om de bevrijding te vieren.
Sittard was op dat moment nog niet helemaal gezuiverd van Duitsers. Ongeveer
dertig Duitse militairen arresteerden die avond twintig toen ze vernamen dat een
wapenbroeder door burgers wou doodgeschoten. De arrestanten werden aan
verschillende instanties overgeleverd. Genoemd drietal viel in handen van de
Sipo. Waarschijnlijk vonden de executies plaats op of omstreeks 20 september. De
volgende dag berichtten twee Duitse politiemanen de
Sipo dat er twee lijken en
een zwaargewonde aan de Duitse grens lagen. Nitsch of Schut begaf zich naar de
plaats des onheils schoot de zwaargewonde alsnog dood. Kort
na het vertrek van de
Sipo uit Maasniel ontdekten twee Duitse militairen bij de
boerderij van J.H.
Smeets enkele wapens, die door onderduikers in de bossen
waren verstopt. Op dinsdag 26 september verscheen de
Sipo ter plekke. Na verhoor
werden
J.H. Smeets en de ouderduiker
P.J. Peeters wegens verboden wapenbezit in
de buurt van de Duitse grens doodgeschoten.'' Het
laatste slachtoffer van de Duitse terreur was H. Strijbos. Medio december
trachtten twee dronken militairen 's nachts bij kaarslicht de motor te repareren
in een schuur met munitie en explosieven. De kaars viel om en de motor vatte
vlam. Er volgde een hevige explosie. De twee militairen konden zich bijtijds in
veiligheid brengen, maar de eigenaar van de schuur, C. Engels, kwam om het
leven. Tegenover hun superieuren beweerde het tweetal slachtoffer sabotage te
zijn geworden. Een zoekactie leverde niets op. Om te voorkomen dat er sancties
tegen hen zouden worden genomen, resteerden de twee begin februari 1945 H.
Strijbos, die in de omgeving was ondergedoken. Hem werd prompt de sabotage in de
schoenen geschoven. Strijbos werd op 25 februari op last van de
bataljonscommandant U. Matthaeas in de bossen bij het gehucht Maalbroek
doodgeschoten. In Swalmen stonden J.W.H. Frantzen, R.J. Suilen en de kapelaans
J.G. Stevens en H.J.J. Vercoulen aan de wieg van de duikorganisatie. Later in de
oorlog kregen ze steun van kapelaan H.H. Opveld, die uit St. Odiliënberg was
overgekomen. Diverse inwoners van Swalmen hielpen mee bij de werkzaamheden. Dank
zij de uitstekende verbindingen met de Roermondse
L.O. ondervond de Swalmense
organisatie nauwelijks problemen. Het lukte Suilen, Frantzen en hun helpers
steeds voldoende duikadressen te vinden. Veel dorpelingen doken trouwens op
eigen houtje onder en waren niet of nauwelijks afhankelijk van de
L.O. In totaal
herbergde Swalmen circa honderdvijftig onderduikers, van wie een klein aantal
uit het westen van het land. Onder hen bevonden zich enkele joden.Vanwege de
centrale ligging kreeg Swalmen in de zomer van 1944 steeds vaker bezoek van de
provinciale leiders van
L.O.,
K.P. en
O.D. Zij vonden onder meer onderdak in een
door Suilen aangelegde schuilplaats, bij de familie Poels op hoeve “De Baxhof” aan de rand van het dorp en bij de arts H.H.J. Crasborn. Klaarblijkelijk bleef
het dermate rustig in het dorp dat de bezetter er weinig of niets van merkte.
Niettemin kwam het in de zomer van 1944 tot enkele incidenten. Op 5 augustus
hielden vier landwachters een illegale werker uit Vlodrop, H.L. Polak, aan. Een
van hen had hem herkend en wist dat de
Sipo hem zocht. Terwijl de vier de
papieren van Polak controleerden, arriveerde uit de richting Roermond een auto
met politiecommissaris Roselle. Hij vroeg het viertal omuitleg. Polak greep zijn
kans en maakte zich uit de voeten. Een van de landwachters opende het vuur en
trof hem in zijn been. Op 6 september werd Polak vanuit Vught naar Sachsenhausen
gedeporteerd. Hij maakte eind april de barre evacuatietransporten mee. Op 2 mei
1945 werd Polak door Russische militairen bevrijd. Op
16 Augustus arresteerde het commando-Berendsen in Swalmen de onderduiker A. van
den Munckhof uit Venray. Hij kwam op 24 januari 1945 in het kamp Neuengamme om
het leven. De eerste razzia’s vonden plaats in de nazomer, toen het gebied op
de oostelijke Maasoever bij Duitsland was ingelijfd. Men had het niet gemunt op
onderduikers, maar op mannelijke inwoners die verdedigingswerken aan de Maas
moesten aanleggen. De organisatie bleef vooralsnog intact. Gedurende de
fronttijd, die in oktober aanbrak, raakten alle verbindingen in het ongerede.
Bron:
Het verborgen front (deel 2)
A.P.M. Cammaert 1994
http://www.ub.rug.nl/eldoc/dis/arts/a.p.m.cammaert/
http://www.ub.rug.nl/eldoc/dis/arts/a.p.m.cammaert/h6-2.pdf
N.S.B. |
Nationaal Socialistische Beweging |
N.S. D.A. P. |
Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei |
Sipo |
Sicherheitspolizei |
O.D. |
Ordedienst |
L.O. |
Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers |
K. P. |
Knokploeg |
S.S. |
Schutzstaffel |

Het verzet monument te Maasniel,
Onthuld: 18 augustus 1945,
Ontwerper: architect Bongaerts
bron:
Limburgse monumenten vertellen 1940-1945 van H.J. Mans en A.P.M. Cammaert.
(Maastricht, Stichting Historische Reeks Maastricht, 1994). ISBN 90 70356 67 8.