Overval op de spoorwegbrug te Buggenum-Leeuwen op 10 mei 1940
Reeds geruime tijd voor de inval van 10 mei was men in Duitsland bezig met
voorbereidingen door middel van spionage en het opleiden van commandotroepen,
die werden samengevoegd onder de naam: „Die Brandenburger", eine deutsche
Kommandotruppe zu besondere Verwendung.
De
Duitsers ging het er vooral om middels spionage inzicht te krijgen in diverse
zaken o.m. aan welke zijde de bruggen werden bewaakt, van welk punt of punten
uit de bruggen tot ontploffing werden gebracht, waar zich de springladingen aan
de bruggen bevonden, of met het doorknippen van de leidingen naar de
springladingen toe de bruggen behouden konden blijven of dat springladingen ook
verwijderd moesten worden enz. Uit een bericht aan Feldpostnummer 10119 blijkt,
dat op dat tijdstip, 1 april 1940, reeds twee Duitse militairen in burger, nl. Rütten
en Ruchmewitz op Nederlands gebied aan het spioneren waren. Uiteen een
„Geheime Kommandosache" van 29 april 1940 blijkt dat men het plan had
opgevat om op 9 mei 1940, één dag voor de inval, die Duitsers, welke familie
hadden aan de westzijde van de Maas, op familiebezoek te laten gaan om zodoende
nog verkenningen te doen. De plaats Horn wordt hier genoemd. Er zijn echter geen
gegevens of dit inderdaad ook gebeurd is. Uit een Duitse wegenkaart blijkt dat
de Duitsers precies wisten waar zich Nederlandse versperringen op de weg
bevonden en waar deze uit bestonden. Door de grote hoeveelheid Nederlandse
wegversperringen heeft men de grensoverschrijding van de Duitse commandotroepen
in eerste instantie van 45 minuten naar uiteindelijk 3 uur vóór de inval
moeten verschuiven, daar anders de tijd te kort was om via allerlei omwegen het
gestelde doel te bereiken.
Uit Geheime Kommandosache K.H. Qu, 6 maart 1940, blijkt dat de Duitse commando's
die de spoorwegbrug te Buggenum moesten overvallen onder supervisie van
Leutenant Grabert stonden. Deze Leutenant Grabert had in totaal vijf
overvalgroepen onder zijn commando. Men had ze samengesteld uit Sudetenduitsers,
Baltenduitsers en Oberschlesier plus tien Duitsers uit het grensgebied, die ter
plaatse waar de overval plaats moest vinden, bekend waren. Een groep was bestemd
voor de spoorwegbrug te Buggenum, de tweede groep voor de verkeersbrug te
Roermond, de derde groep voor de kanaalbrug te Roosteren, de vierde groep voor
de Maasbrug te Maaseik en de vijfde groep voor de Roerbrug te St. Odiliënberg.
Groep één, die te voet op weg gaat naar de spoorwegbrug te Buggenum vertrekt
drie uur voor de eigenlijke inval (deze was te 05.35 uur) door het nachtelijk
duister. Hun weg is van te voren bepaald via Boukoul, Schaarbroek, noordzijde
Broekhin en van hieruit naar de spoorlijn Roermond-Buggenum. De aanvoerder van
deze groep is Unteroffizier Haut met tien man, plus 2 man uit het Duitse
grensgebied. Ze zijn gekleed in spoorwegarbeiderskleding, die over het Duitse
uniform wordt gedragen, en een hoed op het hoofd.
Groep twee, die te voet op weg gaat naar de verkeersbrug te Roermond staat onder
leiding van Gefreiter Janowsky, die 14 mensen onder zijn commando heeft. Hun weg
loopt via Elmpt, Asenray, Straat en
Gebroek naar Roermond. Over hun Duitse uniformen dragen ze een Nederlanse
militaire overjas, en op hun hoofd een Nederlandse helm. De Duitse
commandotroepen mochten tijdens hun tocht naar de bruggen niet van hun
vuurwapens gebruik maken. Dit mocht pas gebeuren om 05.35 uur, het tijdstip van
de grote aanval. Zou het toch tot een vuurkontakt met Nederlandse militairen
komen, dan moesten ze het terrein invluchten en langs een andere weg de bruggen
proberen te bereiken.
Volgens het rapport van Unteroffizier Haut, die de overval op de spoorwegbrug te
Buggenum leidde, bereikte hij met zijn groep 20 minuten vóór de grote aanval
deze brug op een afstand van 200 meter. Zou deze Duitse commandogroep het
gelukken de spoorwegbrug onbeschadigd in handen te krijgen, dan zou zoals in het
Duitse aanvalsplan vermeld staat een pantsertrein naar de brug rijden met
manschappen van het li/I.R. 59, teneinde de brug tegen Nederlandse aanvallen te
beschermen. Hierna zou een Duitse troepentrein volgen, die met de pantsertrein
naar het station Haelen zou doorrijden. Onder bescherming van de pantsertrein
zou de troepentrein gelost worden. Na lossing zou deze trein weer terug rijden
naar Roermond om nieuwe versterkingen te halen. De pantsertrein moest dan
doorrijden naar de Millert (Kelperbrug) om te proberen deze onbeschadigd in
handen te krijgen. De troepen, die op het station Haelen gelost waren, moesten
dan via de Napoleonsweg snel naar België oprukken.
De
overval
In
de nacht van 9 op 10 mei 1940 staan aan de overzijde van de spoorwegbrug te
Buggenum de volgende personen op wacht: de korporaals van de politietroepen
Touw, Kooiman en Jongkind en de spoorwegarbeider Th. Mooren, die door de
Nederlandse Spoorwegen aan de politietroepen was toegevoegd om zonodig voor de
veiligheid van de treinen zorg te dragen. Op 9 mei 1940 te 23.00 uur krijgen ze
bericht, dat ze ontploffingen zullen horen, omdat men over de wegen van en naar
de grens de bomen zou laten vallen. Tot 3 uur in de morgen horen ze steeds
ontploffingen in de richting van de Duitse grens. Om 3 uur in de ochtend begaf
sergeant de Vries zich naar de oostzijde van de spoorwegbrug om te kontroleren
of alles in orde was. Vanaf de oostzijde van de spoorwegbrug had men telefonisch
kontakt met het station Roermond. Van dit station vernam sergeant de Vries dat
er geruchten waren dat er op de Kapellerlaan in Roermond reeds gevochten was.
Sergeant de Vries gaf hierop het bevel de barrièrehekken te sluiten. Als deze
hekken gesloten waren, kon men geen treinen meer laten vertrekken uit de
richting Roermond en Haelen. Terwijl men deze barrièrehekken aan het sluiten
was, zag de spoorwegarbeider in de verte bij de Leeuwerberg een groep mensen
over de gehele breedte van het spoor aankomen. Sergeant de Vries gaf toen
opdracht om zich allemaal achter de defensiedeuren op te stellen om zo de komst
van de groep af te wachten. Toen de groep onbekenden tot op 15 metervan de barrièrehekken
was genaderd, riep sergeant de Vries: „Halt, of ik schiet". Toen de
onbekenden toch bleven doorlopen, loste de sergeant een waarschuwingsschot,
waarna de onbekenden bleven staan. Hij ging naar de barrièrehekken toe en gaf
een van de onbekenden opdracht om onder de hekken door te kruipen. Toen hij
hiermee stond te praten, draaide sergeant de Vries zich om en riep: ,,Mooren,
kom jij eens hier, ik versta die kerel niet goed". Deze ging naar voren en
zag dat het geen spoorwegarbeider was die hem bekend voorkwam, ofschoon deze man
een geldig legitimatiebewijs van de Nederlandse Spoorwegen toonde. Sergeant de
Vries gaf toen weer twee anderen opdracht om onder de hekken door te kruipen en
zich te legitimeren. Zij waren eveneens in het bezit van geldige
legitimatiebewijzen. De spoorwegarbeider kende deze mensen echter ook niet. Bij
kontrole van het spoorwegmateriaal, dat deze mannen bij zich hadden, bleek dit
niet van Nederlandse makelij te zijn. Mooren had dergelijk materiaal bij de
Nederlandse Spoorwegen nooit gezien. Op de vraag waar ze dan wel moesten gaan
werken, begon een van deze drie mensen te stotteren en zei: „Vier en
vervolgens dertien". De spoorwegarbeider riep toen: „Pas op, het zijn
Duitsers, ze spreken met een Duits accent en ik ken ze niet". Hierop grepen
de drie Duitsers naar hun pistolen, die ze onder hun kleding verborgen hadden.
Er ontstond een vuurgevecht en tegelijkertijd vielen ook de andere Duitsers aan
onder de kreet: ,,Wir sind deutsche Soldaten". Tijdens het gesprek met de
drie toen nog onbekenden kwamen de korporaals Touw, Kooiman en Jongkind ook
vanachter de defensiedeuren vandaan en stelden zich achter sergeant de Vries en
de spoorwegarbeider op met de karabijn in de aanslag. Bij de aanval van de
Duitsers raakte sergeant de Vries, terwijl hij aan de telefoon stond,
zwaargewond, en verloor toen het bewustzijn. Hij wist later van de spoorwegdijk
af te vluchten en kwam totaal uitgeput in Leeuwen aan, van alwaar hij naar het
Roermondse ziekenhuis werd gebracht. Korporaal Touw kreeg een schot in de borst
en sneuvelde. Korporaal Jongkind kwam oog in oog met een Duitser te staan. Toen
korporaal Jongkind wilde schieten, ketste zijn karabijn. De Duitser schoot hem
in zijn zij, waardoor zijn lever geraakt werd. Hij wist zwaargewond de overkant
van de spoorwegbrug te bereiken, alwaar hij door bloedverlies in elkaar zakte.
Korporaal Kooiman kreeg een schot in de borst en werd toen door de Duitsers als
gevangene voor zich uit gedreven. Vanaf de westzijde van de spoorwegbrug wist
men deze twee Duitsers op het laatste ogenblik onschadelijk te maken. De
spoorwegarbeider die niet gewapend was, vluchtte, toen het schieten begon, over
het spoor Roermond Haelen, naar de westzijde. Toen hij de brug enkele tientallen
meters was opgevlucht, werd hij van achteren onder vuur genomen. Op het einde
van de eerste boog klom hij tussen de bogen door naar het andere spoor en
vluchtte toen verder. Aan de westzijde werd hij opgevangen door korporaal
Breevoort (die verantwoordelijk was om de brug tot ontploffing te
brengen) met de woorden: „Mooren, zijn ze er?" Deze antwoordde toen:
„Ja, ze zijn hier en denk er aan, ze hebben overalls aan". In het verslag
van korporaal Breevoort staat vermeld, dat hij korporaal Kooiman met de handen
omhoog over de brug zag komen met achter zich twee Duitsers. Hierop werd het
vuurkoord door korporaal Breevoort tot op 20 cm. afgesneden en tot ontsteking
gebracht. De spoorwegbrug kwam tot ontploffing met enkele Duitsers nog op dat
gedeelte van de brug.
Het rapport, opgesteld door de Duitse Unteroffizier Haut,
die de Duitse commandogroep leidde, vermeldt: op 25 m. afstand van de
spoorwegbrug wordt zijn groep door een waarschuwingsschot van Nederlandse zijde
tot stilstand gebracht. Achter een pantserplaat bevonden zich volgens zijn
rapport één Nederlandse officier, drie soldate, één korporaal en een
spoorwegarbeider. Deze Duitse Unteroffizier vermeldt dat men ontdekt had dat de
NS-legitimatiebewijzen vervalst waren en dat men ook ontdekt had dat de
pikhouwelen geen Nederlandse waren. De drie Duitsers, die men onder de barrièrehekken
had laten doorkruipen, zouden de Nederlandse militairen gesommeerd hebben zich
over te geven. Toen de Nederlandse militairen dit weigerden, werden ze bestormd.
Volgens deze Duitse Unteroffizier werden toen aan de oostzijde van de
spoorwegbrug zes Nederlanders gedood en één gevangen genomen. Op het tijdstip
dat de spoorwegbrug tot ontploffing werd gebracht, bevonden zich op deze twee
bogen zeven Duitsers. Vijf Duitsers zouden in de Maas zijn geslingerd en wisten
deels zwaar- en deels lichtgewond de oever te bereiken. Ze lagen toen twee uur
tussen het Nederlandse en Duitse vuur. Volgens hun eigen opgave zouden de Duitse
verliezen zijn: één dode, twee vermisten, twee zwaar- en drie lichtgewonden.
Unteroffizier Haut werd tijdens de oorlog nog tot officier bevorderd en
sneuvelde in september 1944 in Joegoslavië bij een overval door Partizanen.
Pantsertrein
Deze
is op het afgesproken teken (lichtkogel) naar de spoorwegbrug gereden. Daar de
spoorwegbrug in de Maas lag, moest hij vóór de brug stoppen en werd toen
vanuit de twee rivierkazematten onder vuur genomen. In het Kriegstagebuch van de
19e Duitse Divisie staat hierover vermeldt: Pr. Zug 5 und II/l.R. 59, die sich
in der Besitz der Eisenbahnbrücke setzen sollten, finden die Eisenbahnbrücke
gesprengt vor. Der Pr. Zug wird, da er dicht vor der Brücke halten muß, durch
Volltreffer in die Maschine aus den jenseitigen Bunkern bewegungsunfähig und
erleidet schwere Verluste.
In het boek „Die 19te Panzer-Division" staat over de pantsertrein
vermeldt: Der Panzerzug mit dem 11/59 das die Eisenbahnbrücke nehmen sollte,
fuhr dicht heran, fand sie zerstört und erhielt aus den Bunkern jenseits des
Flußes starkes Feuer, durch das die Lokomotieve bewegungsunfähig geschossen
wurde. Der Zug wurde restlos zerstört. Versuche an die Brücke den Fluß überraschend
zu überwinden scheiterten.
Een opgave van de verliezen die de Duitsers geleden hebben bij de strijd in de
omgeving van Buggenum is in Duitse militaire archieven niet meer voorhanden.
Tijdens de bombardementen in de oorlog zijn veel dokumenten verloren gegaan.
Voor Buggenum is alleen vermeld dat hier eenheden van het Infanterie Regiment 74
en het II BtI/Infanterie Regiment 59 (pantsertrein) aan de strijd hebben
deelgenomen.
De Duitse verliezen bij de strijd om de verkeersbrug te Roermond zijn volgens
hun eigen opgave 41 doden en 76 merendeels zwaargewonden.
Door:
Harrie
Mooren
Bron:
Rondom het Leudal, jaargang 9 nr. 37/38, juli 1985