ONDERMEESTER
Dat jaar werd zijn zoon Jan-Baptist Simons, geboren in 1837, toegelaten tot de 3e graad. Hij was ondermeester in Sevenum en begon toen gelijk met zijn vader een studie in de Franse taal. Broer Caspar, geboren in 1834, was op 20-jarige leeftijd Duits en Engels gaan studeren. Hij was toen al 3e graads onderwijzer.
De schoolopziener schreef: Hier blijven de vorderingen altijd voldoende, dank aan den ijver en de bekwaamheid van den onderwijzer. Ook op het schoollokaal en de inrichting had hij geen aanmerkingen. Het aantal leerlingen was in 1859 opgelopen tot 165. De schoolmeester werd bijgestaan door een hulponderwijzer en later ook nog door een kwekeling. De jaarwedde van het schoolhoofd bedroeg 400 gulden, de hulponderwijzer verdiende de helft en de kwekeling kreeg een toelage van 25 gulden. Ondertussen was ook Jan-Baptist Simons terug in Maasniel om zijn vader als hulponderwijzer te assisteren. Na twee jaar vertrok hij weer, wegens benoeming elders tot hoofd. De 27-jarige Jacob Wijnen uit Stein volgde hem in 1861 op. |
SCHOOLWET
Ondertussen was ook hier de nieuwe schoolwet van 1857 in werking getreden. Men kon vanaf het zesde levensjaar vier keer per jaar tot de school toetreden op 1 januari, 1 april enz. Er werd lesgegeven van half negen tot elf uur en van half twee tot vier uur, behalve op zaterdagmiddag. De school was verdeeld in drie lokalen en elke klas in twee afdelingen, naar gelang de bekwaamheid. Lijfstraffen waren toen al strikt verboden. Jaarlijks vond een prijsuitreiking plaats voor beste prestaties, bestaande uit boeken.
Het onderwijs was niet helemaal gratis. Het schoolgeld bedroeg toen 30 cent per maand. Voor armlastige ouders sprong de gemeentekas bij. Veel vrije dagen waren er niet. Twee weken vakantie in september, zodat de kinderen thuis konden helpen op het veld, verder twee dagen met de vastenavond, de drie laatste dagen van de goede week en de twee eerste dagen van de Maasnielder kermis 37). |