Tot zover de stamboom van de Hertefelts uit het bezwaarschrift van de erven Petit.
Zij behoorden tot de landadel en droegen de titel van jonker. Wilhelm van Herteveldt volgde zijn vader in 1587 op als eigenaar van kasteel Oerrade en ruim dertig jaar later zijn dochter, getrouwd met Michel d'Agris 9).
In 1592 hadden Wilhelm, Maria en hun broer Johan van Hertefeltt een som van 86 daalders geleend bij Neisken Otten en zoon Ott. In 1610 waren zij het geld nog schuldig gebleven. Johan was toen reeds overleden. Er werd niet bij vermeld wie hun ouders waren 10).
Hendrick van Hertefelt, getrouwd met Elisabeth van Nuynhem, was de laatste uit deze familie, die we hier tegenkomen. In 1636 werd hij schepen van Niel genoemd. Om zijn schulden te kunnen betalen, verkocht hij in 1648 zijn goederen te Maasniel, waaronder Mersenshof. Hij had ook nog bezittingen onder Diest in het Brabantse 11). Tot dien komen we jonker Hertenfeit enkele keren tegen onder de tiendpachters. Het ophalen van de tiendvruchten zal hij wel aan zijn pachter hebben overgelaten. Maar het geeft wel aan, dat hij beneden zijn stand leefde. Het ophalen van de tiendenpacht, was meestal een zaak van de halfers en niet van een "kasteelheer" .
BRAND
Voor de erven Petit was het niet mogelijk om de vrij-adellijke titels van Mersenshof te tonen. De originele privilegie-brieven waren immers verloren gegaan. Bang om hierdoor van zijn rechten beroofd te worden, richtte Wilhelm van Hertefelt zich in 1607 tot de schepenbank van Maasniel.
Oudere mensen, die nog zouden kunnen getuigen van de gerechticheyt des huyss ende goets, stierven voor en na, zodat er baldt niemandt meer van die alde ghelegentheyt ende gerechticheyt en weet te spreken.
De schepenen verklaarden toen, dat zij van hun voorouders en van oudere inwoners hadden gehoord, dat Merssenshoff aan brand ten prooi was gevallen toen Willems grootmoeder daar nog woonde. De vrouw had toen vergeefs getracht de waardepapieren voor de vlammen te redden. |
Maar het vuur laaide zo hevig op, datse haer Iyff genoech te salveren had ende is alsoo int middel van den thorn boven die windeltrap door een venster in een (bloem)bedt gespronghen sonder etwas vuyt te krygen ende is korten tyt daernaer gestorven 12).
Het huis werd in 1604 andermaal in brand gestoken en wel door soldaten uit een Spaans regiment, dat naar Roermond oprukte. De Thooren zou toen weer zijn afgebrand.
Verder wisten de schepenen te getuigen, dat Hertefelts huis een vrij-adellijk goed was, dat noch tot diensten, noch tot schatting aan de vrijheer verplicht kon worden. Het huis had dezelfde rechten als elk ander edelmansgoed. "Ja, die eenen doodtslach gedaen heeft ende kan op dat huyss kommen; denselven is daerop ses weecken vrij, dat hem niemandt daeraff haelen mach. " Petit meende hiermee naderhand genoegzaam aan te kunnen tonen dat De Thooren buiten de gerechtigheid van de vrijheer viel. En tot die privileges behoorde vanzelfsprekend ook het jachtrecht. Meersenshof was zelfs een ouder leen dan het huis Dalenbroek. Het goed zou al voor 1410 zijn beleend, terwijl de belening van het kasteel niet verder ging dan 1457 en 1464, aldus Petit. Trouwens, in het hele gebied was er feitelijk maar één adellijk goed. En dat was De Thooren. Want zelfs het kasteel Dalenbroek lag buyten den cirkel van de heerlijkheid!
Ook in 1710 sprak men nog van Meerssenshoff of Hertenveltshuys. Deze benamingen komen uit de boesem van de adellijke familie van Meerssen, waarvan Isabella de Wilde van Meerssen omtrent het eind van de veertiende (lees: vijftiende) eeuw getrouwd is geweest met jonker Jan van Hertenveldt. En ook al waren de tijdelijke bezitters (Petit) niet riddermatig, daardoor verloor het goed niet haar privileges.
Moest men nu dan ook niet, zo meende de vrijheer nogal spottend, spreken van "Petiten huysken"?! Hij ontkende verder nadrukkelijk, dat eenen doodtslaeger op De Thooren asiel kon krijgen, net zo min als dat voor welk ander adellijk goed in het land gold. |