HEYTHUYSENSHOF
In 1668 trad Elisabeth Heythuysen op als doopgetuige bij het echtpaar Joost Engels en Margaretha Nijssen, pachters aan het Gebroek. De halferse was verwant aan Maes Nijssen op Overen. Later werd de pacht op Heythuysenshof overgenomen door hun schoonzoon Hendrick Beenen, getrouwd met Gertruydt Engels. Op de boerderij telde men 2 paarden, 5 koeien en 50 schapen. Verder had de pachter voor de akkerwinning 28 morgen land ter beschikking, alles gelegen aan het Gebroek en op de Donderberg. Naast de boerderij lag een boomgaard. (Ik weet niet of er ook nog pachtgrond gelegen was in het Roermondse Veld.) Hendrick Beenen was naar Posterholt verhuisd waarna de boerderij bleef leegstaan. De velden werden voortaan beakkerd door Hubert Willems, herbergier over de beek op Guliks gebied. In 1700 kwam Gerardt van Kessel alias Linderts op Heythuysenshof boeren. Hij was in de zomer van 1683 in Melick getrouwd met Heilgen Henrichs, alias Derycks. Daar werden o.a. hun kinderen Lindert en Agnes gedoopt. Beiden waren vernoemd naar Gerarts ouders, Lindert van Kessel en Agnes Geurtsen. Zij hebben in het dorp gewoond naast de herberg van Aelmans. In 1710 werd ook de herberg van Gerart van Kessel genoemd. Hier begon Peter van Raey in de gelagkamer te ruziën. De slagerijen werden buiten voortgezet, waarbij Peter Gerardts* uit Maasniel werd neergestoken.
In 1713 was de pachter gestorven en woonde hier nog de weduwe van Kessel. De nieuwe pachter op Heythuysenshof was Jan Wijnen. Hij boerde hier slechts enkele jaren. Mechteld Berckeler, jonge- dochter van accijnsmeester Godefroid van Berckelaer en Maria Hetusen, erfde in 1710 van haar oom Laurens de helft van de bouwhof met schuur, stal, boomgaard, moestuin en 28 morgen land. Zij beleende haar erfdeel met enkele kapitalen bij Peter Ignatius Janssen uit Roermond. Toen Wijnen in 1715 de pacht schuldig bleef, liet de vrouw beslag leggen op diens bezittingen. De beschrijving van de boerderij noemt hierbij slechts de stal, keuken, zolder en de kleine kamer. Uit de inventaris noemen we, de bedstee in de stal en een kist onder de schoorsteen.
|
In de kamer stond o.a. een lange tafel met twee banken. Verder werden de kar en de veldvruchten in beslag genomen, evenals de bonenkuil en het vee: 2 koeien, een rund, een kalf en het paard.
De volgende pachter was Maes Nijssen, de zoon van Wijershof. Zijn naam werd hier na dertig jaar nog genoemd. Zljn vrouw Margaretha Minten was in 1734 gestorven. Waarschijnlijk kwam kort daarna zijn neef Maes Nijssen van Steynenhof hier wonen. Na zeven jaar verhuisde de pachter in 1745 naar Lintjenshof.
SCHOLTUSHOF
Heythuysenshof stond in 1723 op naam van de weduwe van advocaat Poorts. Naast huis, hof en boomgaard (250 roeden) nog 28 morgen land en een broekske over de beek. De halve hof kwam op naam van de gezusters Janssen uit Brussel. Zij beleenden hun aandeel in de boerderij in 1740 voor 500 pattacons bij Henricus Segers van Loon. Drie jaar later werd de wederhelft overgedragen aan de pastoor van Maasbree en zijn zuster Anna Cath. Bloemaerts. In 1748 kwam de boerderij op naam van advocaat Clout en werd in die jaren ook wel Scholtushof genoemd. Theodoor Clout was schout van Dalenbroek van 1743 tot aan zijn overlijden in 1757. Het is niet duidelijk hoeveel akkerland toen nog aan het hofken waren verbonden. Vanaf 1745 tot 1752 woonde Willem Maessen op de boerderij. Hij was getrouwd met Margaretha Cox van de Spick. Het echtpaar verhuisde daarop naar Steynenhof te Leeuwen, in 1743 door Clout aangekocht. Hun zwager Jacob Simons en Maria Cox namen de halfwinning aan het Gebroek over. Na tien jaar hield Jacob het voor gezien en verhuisde met zijn gezin naar het Schaedtbroeck onder Swalmen. Beide pachters maakten een overstap naar een grotere boerderij, met meer en beter akkerland. Daar zouden zij tot hun levenseinde blijven wonen. De pachtjaren aan het Gebroek kunnen we als een tussenstation
zien. Voorlopig was geen andere boerderij voorhanden en gold hun verblijf op Heythuysenshpof als een wachtkamer op betere tijden. |