Voor de SintGertrudiskerk in Maasbracht vervaardigde hij in 1835 de communiebanken in Renaisance-stijl en de twee biechtstoelen. De laatste kregen na 1950 een plaats in de Medarduskerk te Wessem. (*Bron: Jac. Linssen in "Echter Landj" 1987.)
Ook voor de kerk van Maasniel heeft hij gewerkt. Dat was al direct nadat de Fransen waren vertrokken. De kerk was in verval geraakt. In 1814 maakte hij een nieuwe communiebank voor 84 Franse kronen en vier jaar later een nieuw oksaal. Mogelijk leverde hij ook de nieuwe consolen waarmee de preekstoel werd versierd. Hendrik Bremmers had nieuwe banken getimmerd. Hij was een zoon van timmerman Andries Bremmers, die we voorheen in de werkplaats van Van Uffelt tegenkwamen.
Nadien was Johan Dietrich (1814-1869) nog in Maasniel als beeldhouwer werkzaam. Kort na het overlijden van zijn vader trouwde hij in april 1752 met Maria Spetgens.
2. KLEREN MAKEN DE MAN
Toen Gerardt Cox in 1663 trouwde met de weduwe van Willem Hommen, kocht hij bij de weduwe Grouwels in de stad voor sijn bruydegomse kleedt 81/4 elle fijn swart laecken, kosten: 55 gulden en 14 stuivers. Hendrick Schrijvers ging in 1684 zelfs naar Doornik om zijn trouwpak te bestellen! Zijn tweede vrouw Helena Vogels ging vooral in donkere kleren. Of dat begin 18e eeuw de mode was? In haar kleerkist zien we: een zwart kleed met dito rok, twee bruine kleden met bruine rok, een lange ma- rocken chapot zonder rok, twee korte, bruine lijfkes en dito rokken. Daarop droeg zij gekleurde mouwen met zilderen knopen. Nog meer zilveren knopen, spelden en krammen en zilveren oorijzers sierden het geheel. Haar garderobe telde nog een zwart-stoffen falie (schoudermantel), achttien treckmutsen en liefst twee dozijn vrouwehemden. Voor het werk in huis had zij nog twee zwarte zijden scholcken (schorten) en twee blauwe linnen voorschoten. Haar voorgangster droeg in haar dagen tenminste nog een rode rok.
Hun kinderen droegen o.a. gekleurde mutsen en kravatten van neteldoek, hulkens,
hemdekens en kedelkens.
|
In de familie Baeckhoven droegen de mannen ook wel een leren broek en wanneer die versleten was, werd er nog een jongensbroek van gemaakt. Jacob Bremmers kreeg voor een jongen, die hij in 1782 in huis had opgenomen, uit de armenkas eveneens een leren broek, een paar schoenen en een paar klompen betaald.
Zo netjes als de kinderen Schrijvers in de 17e eeuw erbij liepen, kon de armenkas de arme sloebertjes niet kleden. Blijkens de huisinventaris die in 1685 werd opgemaakt in het sterfhuis van schepen Jan Schrijvers aan de Broekhin was men tevens op properheid gesteld. Meer dan 50 kinderhemden werden geteld, soo groot als cleyn, ende soo goedt als quaedt, dienende tot hun dagelijx gebruyck. Ook het ouderpaar trok geregeld een ander hemd aan. In bed droeg men een nachtmantel (tabbaerd) met slaapmuts. De meisjes droegen een begijntje, een soort kinderkapje?
Wanneer hij uitging, droeg de boer een zwart-laken justaucorps, die toen grote mode was, een zwart wambuis over een wit hemd en een bruine hoed. Bij koud weer trok hij nog zijn pije surtout aan. Zijn vrouw droeg dan een blauwe mantel met rode voering over een gestreepte rok en een zwart gebloemd zijden lijfje over een vrouwehemd met losse witte of bruine ondermouwen, afgezet met witte voormouwen, en een zwart zijden kraag met kant. Op het hoofd een cornet, afgezet met kant, en zilveren haarspelden. Handschoenen en een zwart zijden kap voor de kerkgang. De gebloemde mutsen werden door de dochters gedragen. Voor het werk trok de vrouw een bruine schort aan.
Ook de gewone man droeg als hij uitging een rock (jas) en daaronder een camysool (vest) over het hemd, of anders een (blauw linnen) kiel en daarover een (bruine) kazak (=wijde mantel).
De kleding in die tijd was minder aan mode onderhevig, zeker in de dorpen. Vaak werden de kleren van moeder op dochter vererfd. Zo wenste Fijcken Hansen in 1697 dat na haar overlijden de blanketten rok werd gegeven aan haar kleindochter Lisbeth en haar werckeldaeghse kleederen aan de andere Lisbeth. |