Zij hadden huis, hof en land verworven na het overlijden van Reyner Thomassen; hetzij uit erfenis, hetzij door aankoop. In de overdrachten werd hierover geen protocol opgemaakt. In 1723 stond de boerderij nog op Reyners naam en werd gemeten op 312 roeden. Het echtpaar Smeets heeft hun eerstgeborene naar hem genoemd. Blijft de vraag open of we Reyner nu Stina's vader, dan wel oom moeten noemen. Zoon Reiner ging boeren op Kruisbroerenhof onder Roer, terwijl Peter Smeets trouwde met de dochter van Cornelishof; ook een pachtboerderij van de kruisbroeders. Geerken hertrouwde nog geen drie maanden na het overlijden van zijn vrouw Stina in april 1763 met Maria Gertrudis Verstegen. Het jaar daarop werd hun dochtertje Anna geboren. Nadat de boer zelf gestorven was, hertrouwde de weduwe Smeets in 1765 met Hendrick Sillen. Het echtpaar bleef op de boerderij wonen. Zij werden in de beestenschat aangeslagen voor 3 koeien en 6 bijenkorven. Naderhand moet hij de bijen hebben weggedaan. Ook Hendrick hertrouwde in 1774 een tweede keer, zodat we hier inderdaad van een ketting-huwelijk kunnen spreken. Met zijn vrouw Cornelia, dochter van Hendrick Stroux en Sophia Thomassen, komen we weer terug bij de familie Thomassen.
In 1786 had er nog geen erfdeling plaatsgevonden. Toen stonden ruim 7 morgen akkerland op naam van de erven Geerken Smeets. De halve hof [d2] ging over op de zoon des huizes: Peter Smeets (1749 -1802), pachter op Cornelishof`. Het ander deel stond voorlopig op naam van Hendrick Thomassen (zie 5), getrouwd met dochter Margaretha Smeets (1760-1827). Sedert 1793 betaalden de twee schoonbroers elk de helft van de erfpacht van vier malder rogge. Hendrick Sillen was toen gaan samenwonen met de weduwe Bongarts aan de toldijk, met wie hij in derde huwelijk was getrouwd.
Christina Smeets (1781-1852) van Cornelishof trouwde in 1815 met Dirk Lamers. In het jaar 1830 was hun rampspoed groot. Eind maart gingen schuur en stalling op het altaarland [d2] in vlammen op. Met grote moeite werd met de herbouw begonnen. |
De muren en onderslagen waren nog
niet droog of een hevige storm sloeg alles weer tegen de grond. De schade werd op 300 gulden geraamd, en dat was toen veel geld.
JOES SLABBERS
- Joanna Thomassen (ca.1710-1773) trouwde in januari 1735 met Joes Slabbers, zoon van Willem Slabbers en Helena Clercx, pachters op de Jesuïeter-Spick. Het echtpaar kreeg negen kinderen. Naderhand zouden hun goederen overgaan op de vier dochters: Elisabeth, Catharina, Helena en Margaretha. Uit erfenis, maar vooral door aankoop verwierf Joes Slabbers ruim 12 morgen akkerland. Zo kocht hij uit de nalatenschap van schepen Claessen 4 morgen land op de Beker-Camp. Jacob Claessen had de grond uit meerdere percelen verenigd. Na zijn overlijden vond opnieuw verdeling van de akker plaats onder de kinderen Slabbers.
Joes woonde met zijn gezin in de herberg [b] aan de Duyp. Aan zijn huis lagen ook nog enkele akkers. Anno 1766 was het merendeel van de grond op deze kamp en op de Donk in handen van de kleinkinderen van Fedderhenske.
Joes Slabbers had omstreeks 1760 van de erven Claessen nog het buurhuis [j] gekocht, met de aangrenzende akker ruim twee morgen groot. Hiervan stond een eeuw daarvoor ongeveer de helft op naam van Jan Claessen en zijn vrouw Judith. Zij verkochten de grond in 1672 aan het echtpaar Clercx. De akker was belast met een vat rogge aan de kerk en met twee tiend- hoenderen elke drie jaar. Deze cijns werd ook bij latere overdrachten genoemd. Als regenoten werden in 1672 genoemd: Thijs den Koeldraeger enerzijds en Caerl Janssen aan de andere kant. De huisplaats [b] van een van beiden ging niet veel later over op Theunis Thomassen, herbergier aan de Duyp. In 1708 verkocht Joost Clercx de akker aan schepen Jacob Claessen. Deze voegde de grond naderhand samen met het huis van de familie Sillen [j]. Huis en hof had schepen Claessen eerst in 1738 verworven. Hij was een generatie jonger dan Fedderhenske, maar was even voortvarend te werk gegaan in de aankoop van huizen en akkers. |