In 1715 namen zij het huis over na het overlijden van de weduwe Geurts.
De familie Spee had nog een huis in Maasbracht en in Linne en nog enige grond aldaar. Een oom van de kinderen Geurts, zekere Jan van Buggenum, was lid geweest van een beruchte bende die de streek in die jaren onveilig maakte. Zijn leven eindigde aan de galg op de Schaekelenberg in het gericht van 001. Door de zware oorlogsperikelen heeft Gertruydt Aeben veel schade geleden. Zoon Willem woonde sedert 1710 in Leeuwen, totdat hij aan de Nooteboom* zijn eigen huis bouwde.
BEUGELBAAN
In 1706 werd door de erven Creyaerts een nieuw huurcontract geloten met Jan Hoets omtrent het huis met schuur en moestuin en de plaats, waar eventueel een beugelbaan kon worden ingericht. Bovendien werd nog verpacht: het gebruik van de Verbranden Wijer mitten ranck. Aan huur en pacht moest jaarlijks honderd gulden betaald worden en twintig pond boter.
Verder werd overeengekomen, dat de huurder de graaf en haag om de moestuin zou onderhouden. Ook was er sprake van de duivenvlucht die half om half zou worden onderhouden. Bij de pacht hoorde tevens nog een stuk grasland in de Vuile Bemden achter Leeuwen. De karrediensten zouden buiten de zaai- en oogsttijd vallen en evenmin ten tijde vant torven. Jan Hoets was in die jaren tevens schatheffer en als zodanig aan de gemeente geld schuldig gebleven. Toen er beslag op zijn goederen werd gelegd, werd het huis geïnventariseerd. In de stallen stonden twee paarden, drie koeien, een varken met vier biggen en de schaapskudde. Het huis telde voor en achter een klein kamertje, de keuken en daarachter nog de grote kamer, de kelder, din en tenslotte nog de stalling voor de karren, ploeg en eg en het paardetuig. De inventaris laat verder een uitgebreide meubilering zien. De pachterswoning aan de Broekhin was rijk ingericht. In de huiskamer stonden twee tafels met 15 biezen stoelen. Aan de muur hingen vier schilderijen, wesende landtschappen, en een spiegel. Daar stond een bedstee met blauwe gordijnen, de linnenkast en kIerenkist.
|
In 1709 werd de huur inderdaad ten halven gekeerd. Volgens het voogdgeding van april 1710 woonde hij toen in het dorp.
Maar sindsdien is hij uit het zicht geraakt.
LEENGERECHT
De volgende huurders sedert Sint Remigius 1712 waren Peter Coninx en zijn vrouw Catharina. Kort daarop kwam Matthijs Segers op de Brandewijer wonen. Hij was getrouwd met Marie Coenen. Het echtpaar was afkomstig uit Roermond, waar zij een stoffenzaak runden. Enkele processen uit 1716 maken duidelijk, dat zij voor meer dan 150 pattacons schuldig waren aan geleverde stoffen. Zo'n vijf jaar later verhuisde het echtpaar naar Het Kempken aan het heyligen huysken in het dorp. Mattheus Segers bleef hier tot 1730 de tap bedienen in de herberg van schepen Claessen.
In augustus 1720 werd voor het leengerecht van Dalenbroek de verkoop van de boerderij aan de heerbaan afgesloten. Toen verkocht Theod. Creyaerts aan Jan Schrijvers genoemd huis met stalling en moeshof. De verkoop werd gesloten met 425 pattacons en een pistole. Huis en hof waren belast met een erfcijns van 1 paar hoender en 4 duiten aan de vrijheer. De verkoop is evenwel niet doorgegaan. In 1722 verkochten de erven Creyaerts het huis aan het echtpaar Petrus de Winkel en Maria Barbara de Haen.
In het bunderboek, dat toen werd opgemaakt, staan huis en moeshof aan de heerbaan (1 morgen ofwel 148 roeden) op naam van griffier Winckels. En verder nog 22 morgen akkerland in vier of vijf percelen. Daar zou naderhand nog meer grond bijkomen. De Gebranden Wijer zelf, toen nog op naam van dhr. Creyaerts, stond in 1723 niet als huis aangegeven en werd berekend op 14 morgen. Van de overige twintig morgen land lag het merendeel op het Schoorveld. De rest lag verspreid in de gemeente.
Na het vertrek van Segers stond het huis aan de heerbaan enkele jaren leeg, totdat de nieuwe eigenaar er omstreeks 1724 zelf is gaan wonen. Zes jaar later nam Lenart Fijten hier zijn intrek als pachter van huis, hof en akkerland. |