Reeds in 1467 was zijdelings sprake van land van Johan Goltsteine en vier jaar later werd Reyner Goltsteyn genoemd als laatschepen van Leeuwen, evenals in 1482. In dat jaar was Joannes Goltsteyn prior der kruisbroeders te Roermond. In het tiendenregister uit die tijd staan drie tot vier bunders akkerland genoemd op naam van Wilm Goltstein.
Hiertoe behoorde ook een akker, gelegen achter Goldtsteins moren.
In 1504 tenslotte is sprake van een cijns van zes Rijnse guldens door Reyner Golsteyn en zijn vrouw Agnesen toen overdragen aan de Huisarmen van Roermond.
Hiermee werd de halve hof belast, gelegen in het gericht van Leeuwen, zoals hem is aangestorven van zijn ouders. De wederhelft was in handen van zijn broer Wylhem Golsteyn.
Dit is de boerderij waarover in de deling van 1543 zo uitvoerig wordt gesproken.
Daarbij trad Hendrick van den Broick op als laatscholtis en Geridt van Vorst en Johan Stoicks als schepenen van de laatbank Leeuwen. In dat jaar werd op papier vastgelegd, wat toch al langer werkelijkheid was. Deze erfdeling vond plaats tussen Johan, zoon van wijlen Willem Golstein, en anderzijds Geridt Golstein en zijn zuster Sophia van Hambeck, namens haar kinderen.
"DUYFFHUYS"
Daarbij werd beschreven het gedeelte dat Johan Goltstein zou toevallen; te weten de halve hoiffstadt mit den tummer aan de Maaskant. Het stond hem vrij om de portweghe dicht te maken of anderszins te gebruiken. Daarna zou elke partij een nieuwe toegangspoort laten metselen.
Bij de hoeve lagen nog een boomgaard, groot een morgen, en de moeshof met de noteboom en ander land, ruim vijf morgen groot. De boerderij beschikte tevens over een duyffhuys, wat op bijzondere rechten wijst. Aan akkerland telden we meer dan dertig bunder. Genoemd werden o.a. de Loyenkamp, Neckelskuylen, de Schelbergh en de Schijnhovell. Tot de weidegronden behoorde o.a. de Borchbaendt.
|
In de belastinglijst van 1628 werden onder Leeuwen opgetekend 41/2 bunder op naam van Huvschleger tot Venlo en 8 bunder op naam van Gerart Goltsteins kind. Omdat beide delen genoemd werden onder de "hoefflanden" , was de grond toen nog verbonden aan de boerderij. De overige grond van de Gemuyrden Hof was ondertussen overgegaan op anderen.
Vijf morgen in de Vuylbemden stonden in 1682 op naam van de jezuïeten, afkomstig van Johan Golsteyns goed en belast met een cijns van 10 boddreger. In het register van 1 766 gaat de cijns terug op "Ambachtskinderen", waarmee de erven Hambeck bedoeld worden. In 1655 droegen Gerardt Schrijvers en Hendricksken Lambrechts hiervan 31/2 morgen over aan de jezuïeten.
Andere grond was overgegaan op de familie Breuckers, erfgenamen van de scherprechter van Roermond. Geruime tijd waren zij aan de Munsterabdij hiervan een erfpacht schuldig gebleven: 5 gulden, 18 stuivers en 7 duiten jaarlijks van Golstijns erven van den land tot Leeuwen. (Ook de copieïst in 1697 had moeite met het lezen van het cijnsregister uit 1431 en de elkaar opvolgende namen.) Een deel hiervan kwam op naam van de erven Fabritius. Zij kregen van de boekhouder en meesters der Huisarmen in Roermond te horen, dat Hambachs en Goldsteyns goederen te Leeuwen belast waren met een cijns van 6 Rijnse guldens. Al twintig jaar was zulks niet meer betaald. Het herinnert aan de cijns die Reyner Golsteyn in 1504 verbond aan den gemuyrden hoff. Weer ander land was toegevoegd aan de Borgh op de Leeuwerberg .
PHLlPSEN
De boerderij, of beter gezegd wat daarvan over was, stond in 1682 op naam van Ruth Philipsen. In 1717 -en dertig jaar later nog lezen we van een akker achter den muyr:
de enige restanten van wat ooit een voorname boerderij moet zijn geweest. In 1705 werd de jaarlijkse cijns nog betaald door de weduwe Phlipsen. Maar de huisplaats was al eerder opgedeeld in twee of drie stukken. Hier stond o.a. ook het huis van schepen Slabbers. Ruth was in oktober 1672 getrouwd met Jenneke, dochter van Jacob Gelissen uit Roggel. |