2. LEEUWEN
Heel anders was de grondverdeling onder de laatbank Leeuwen. Ook daar overheersten de grote pachtboerderijen, maar lagen met de huizen dicht op elkaar langs de beek en gaven eerder het beeld van een lintdorp. Alleen de Brandewijer aan de Broekhin heeft tot in de 17e eeuw apart gelegen. Weliswaar grensde aan menige pachthoeve nog een kamp, maar het overige land lag zeer verspreid en versnipperd in vele kleinere percelen. De akkers waren rondom het gehucht gelegen in het Leeuwerveld (60 bunder), Luttelveld (28 b.) en Loyerveld (46 b.), door de gemene veeweiden gescheiden van de Ohe, deels lichte (43 b.), deels zware (47 b.) grond.
De begrenzing met de laatbank Asselt was duidelijk in het landschap gemarkeerd.
Vanaf de landweer was de limiet beplant met hagen: aan Gruitters graaf, de Konijnsheggen en zo verder door de Vuelbemden en achter de armendries langs.
Ook de oude heerbaan naar Swalmen vanaf de Broekhin ongeveer was in 1766 aan weerskanten nog met heggen (en bomen) beplant: de Swalmer heggen.
BATTEN
Aan twee kanten werd het gebied begrensd door de Maas (voorheen de Roer), die haar bedding voortdurend verlegde.
Hier lagen de beemden, horsten en grienden. Ook werd vaker gesproken over nieuwe aanwas, terwijl andere gronden door het water werden weggeslagen.
In 1727 klaagden die van Leeuwen, dat de rivier aan de Roer Ohe steeds meer land wegspoelde. Het afkalven van de oever werd met batten tegengegaan. Het houtwerk liep vanaf het Speebeekje tot aan de Koningsgriend. Een kwart eeuw later zorgden twee inbreuken voor dringend herstel. Onder leiding van Matthias Wilhms werden in 1755 de batten gerepareerd en verstevigd. De inbreuken werden hersteld met "falseynen, crippaelen, biggelen, wissen" enz. Hiervoor kon "else, wye of grindtsholt" gebruikt worden. Als vulling gebruikte men heide, die met vette grond of leem laag voor laag werd bedekt. De batten werden met "anckerwippen" bevestigd en met palen of biggelen vastgeslagen. |
Daarop zorgde men voor nieuwe aanplant langs de oever. Het meeste hout voor de batten was afkomstig van de bossen achter Maasniel op de Spick 15).
Voor de nieuwe werkzaamheden aan de batten in 1796 moest de gemeente grote leningen afsluiten. Nadien zijn er geen kribben meer gemaakt, waardoor de rivier opnieuw kon toeslaan en tot zeker 50 morgen grasgewas werden afgedreven. Aan de overkant van de Maas had grondeigenaar Petit wel oeverversterkingen laten aanbrengen. Van Nielder zijde werd beweerd: om de Maas meer en meer op het Schoor "in te jaagen" 16).
DE SLOOT
Rond 1600 stroomde de rivier aan de Lichte Ohe nog vlak langs de akker van St.Elisabetsdal, maar verlegde haar bedding steeds verderop, waardoor in de 17e eeuw hier vele bunders grond werden gevormd.
Tegelijk verlegde de grens van de laatbank zich met de loop van de Maas, totdat aan de Witsengriend een doorbraak van het water een geheel nieuwe bedding vormde.
Toen werd de Koningsgriend afgesneden van het grondgebied van de stad. De oude Maas werd later enkel nog gevoed door de Nielderbeek en men sprak sindsdien alleen nog over de Sloot.
De beek, die in de Duyp achter Asenray als Ven beek begint, kiest eerst als Rode Beek haar loop richting Straat en buigt dan af naar het Gebroek. Als Nielderbeek stroomt zij verder richting Leeuwen. Daar mondde zij onder de naam Sloot uit in de Maas. Langs haar loop volgden de broeklanden elkaar op. Nabij het huis de Thooren lag het Nielder Broeck. Even verderop het Cleen Broeck (of Broecxken), dan de Broekhin en tenslotte het Leeuwer Broek.
De verkaveling van de oewer-gronden liep merendeels richting water. De Tranchotkaart van rond 1810 laat duidelijk zien, hoe de rivier (voor 1600) nog dichter bij het dorp stroomde dan hierboven beschreven.
Een oude rivierarm, in dit geval van de Roer, zou dan zelfs langs de veeweiden en om de Vuilbemden richting Asselt gestroomd hebben. Maar daarvoor moeten we waarschijnlijk tien eeuwen, of meer, in de tijd teruggaan. Toen de oude rivierbedding grotendeels was opgedroogd, werd de limiet tussen Leeuwen en Asselt getrokken in een vrijwel rechte lijn. |