In 1681 verwierf hij het groot huys in de Brughstraete van zijn zus Eva Cox, de weduwe van Lynn, in ruil voor genoemde schuldbrieven. Het huis was haar erfdeel uit de ouderlijke nalatenschap en werd geschat op liefst 1800 pattacons, ofwel 5580 gulden. Derhalve zou Hendrick de resterende 329 pattacons bijleggen. Omdat hij zoveel geld niet voorhanden had, nam hij het op als lening.
Zes jaar later sloot hij opnieuw een hypotheek van 400 rijksdaalders op zijn huis in de Brugstraat bij de weduwe Breughel. Maar in 1688 lieten haar erfgenamen arrest leggen op het bos aan de Spick om zo een bijpand te krijgen voor de lening. Zij waren er namelijk achtergekomen, dat Hendrick op zijn huis nog een oudere lening had uitstaan bij de familie Van Lynn. Tevens waren zij bang, dat bij brand het onderpand verloren zou gaan. Maar ook zijn overige goederen had Hendrick Cox reeds beleend. Dan blijkt tevens dat het bos en houtgewas [j] intussen waren verkocht aan Petit van De Thooren. Nu werd overeengekomen, dat Claes van der Heyden voor 200 pattacons garant zou staan met zijn goederen op de Spick. De jezuïeten zouden de overige 200 pattacons voor hun rekening nemen, met de boerderij als onderpand. Waarschijnlijk dreigden de erfgenamen door geldgebrek de hoeve te verliezen. Toch konden zij na 1703 de schuld aflossen en daarmee de hoffplaetsche op de Spick daer Claes van der Heyden eertijts op gewoont heeft van de paters terugkopen 20).
Hoe slecht het Hendrick toen verging, blijkt nog eens overduidelijk uit het volgende. In 1687 was hij 33 rijksdaalders op de landschat achtergebleven en kon hij het geld niet meer opbrengen. Het gericht besloot derhalve tot een gedwongen verkoop van twee morgen uit een grotere akker (d) op de Caniel 21).
Claes van der Heyden is nooit getrouwd geweest. In 1681 werd hij als hoofdbewoner van de boerderij genoemd. Zijn moeder, Tryncke Pouwels, stierf drie jaar later. De boerderij telde 2 paarden, 13 koeien, 5 ganzen en 26 bijenkorven, maar geen schapen meer.
|
In mei 1693 maakte Claes zijn testament. Hij benoemde zijn zus en zwager tot erfgenamen van al zijn bezittingen. Zij mochten zijn erfgoederen hun leven lang genieten, zonder deze evenwel te verkopen of met schulden te bezwaren of te verpanden. Alle gebruikelijke kerspellasten en schattingen konden zij immers betalen uit de opbrengsten van de landerijen. Mochten de echtelieden toch in geldzorgen komen, dan dienden zij de schulden te betalen uit het roerend goed In 1698 woonden op de boerderij zeven personen, inclusief knechten en meiden. Op de zolders lagen slechts zo'n 18 malder granen en erwten.
PAULUS THOMASSEN
Dat is nog niet eens de helft van wat op de Jezuïeter Spick werd geteld bij Paulus Thomassen. Hij was halfer van ongeveer 1681 tot 1704. 42 malder, voornamelijk haver en boekweit, lagen daar opgestapeld. In de beestenschat werd hij achtereenvolgens aangeslagen voor 20 koeien, 5 bijenkorven en 4 paarden. Op de Spick was toen blijkbaar geen plaats meer voor schapen. Varkens werden niet extra belast en dus ook niet genoemd. Paulus Thomassen was schepen te Maasniel. Als zodanig hield hij reeds in 1678 de gemeenterekeningen bij. In het dorp had hij zijn eigen boerderij met brouwhuis.
Hij was een broer van Jan Thomassen en daarom is het te begrijpen, dat er makkelijk nog wroeging zou kunnen bestaan tussen de beide families op de Spick. Eind april 1690 kwamen er twee soldaten uit de stad op de Cleen Spick om er enkele meibomen te hakken. Claes van der Heyden werd daar kwaad over. Zeker toen hij hoorde dat de ruiters waren doorverwezen door een cleyn man, want daarmee werd Paulus bedoeld. Toen Claes in de herberg van Sill Janssen in het dorp hierover begon te schelden, stond hij alleen tegenover anderen: Sill was namelijk een schoonzoon van schepen Thomassen 23). Ook van de Speenspick is een lijst van pachters te geven. Voor en na 1615 was dat Janis (Geurts). Zijn zoon Hendrick Ja- nissen verklaarde later, dat hij was geboren en getogen op de Spick. |