Dhr. Debruyn kwam vaker bij de weduwe Buys op bezoek. Zoiets was in het dorp al snel bekend. Die laatste oktoberdag was hij andermaal naar Maasniel gekomen. Zoals hij later getuigde, om een gezangboek op te halen, dat hij aan de zoon des huizes had uitgeleend.
De jonkmans hadden pastoor gevraagd, wat zij met Debruyn aan moesten, die wederom in het huis van Hendersken op bezoek was. Daarop had de zielzorger geantwoord: "Wan hij so hitzigh is, moet ghij hem int waeter setten, gelijck men die hitzige hoenderen doet." En dan zouden zij zich van hem een gelag bier laten geven. Het liep al tegen de avond toen het jong- volk op de deur klopte. "Hier is eenen haese binnen, dien moeten wij vanghen." Toen niemand open deed, forceerden zij de deur en drongen met geweld de stoeffe binnen. Zij zochten de bezoeker overal. Ze vergaten zelfs niet onder het bed te kijken. Uiteindelijk vonden de jongelui hem op zolder, waar hij zich schuilhield. Toen bonden ze de man met een ploeglijn vast en dreigden hem door de beek te sleuren. Aanvankelijk eisten zij twee tonnen bier, maar uiteindelijk waren de jongelui met een vat tevreden. Zoveel geld had Debruyn niet bij zich en onder de tappers was er ook geen die hem krediet wilde geven. Bij herbergier Jacob Nijssen werden hoed, rok en wandelstok van het slachtoffer in pand gegeven in ruil voor bier. Weren Bongaerts leende de arme man zijn eigen jas en hoed, zodat deze nog fatsoenlijk gekleed naar huis kon gaan. Waarschijnlijk op verzoek van zijn moeder, die bij de weduwe Buys inwoonde.
Het paar had zich al vaker heimelijk ontmoet. Zo wist iemand te vertellen, dat Heindersken eens bij Lange Lysbeth in Leeuwen door het venster was getrokken om bij haar minnaar te komen.
De jongens gaven later te kennen, dat zij handelden volgens oud gebruik. "So iemandt van buyten compt bij weduwen of jonge dochteren, dat dyen van de jongesellen wordt observeert." Gewoonlijk drongen zij er bij hem op aan, dat de vrijer hun een eerbaar drinkgelag zou geven. Dit keer waren zij wel 25 in getal of met nog meer, zoals de smidsknecht, Dirck de timmerman, Bertten This, Wijerszoon Nijss, Helena zoon Cobus, de twee zonen van de koster en nog vele anderen.
|
VENUSDIERTJES
In het huis van Barbara Aelen aan de Eyermert kon men in 1720 niet alleen terecht voor een glaasje wacholter-water, maar kon men zich ook op andere wijze door de venusdiertjes laten verwennen. Het was vooral de losse ende ongebonde jonckheydt die bij dag als bij nacht een bezoek bracht aan dit publyck hoerhuys, tot grote schande van het dorp. Tevens stond de wachelterketel er zo gevaarlijk opgesteld, dat men gemakkelijk een brand te vrezen had. Maar vooral gold de aanklacht tegen het wulps en ligtveerdig leven van de dames.
Enkele omwonenden waren het Trinckenshuys binnengedrongen en hadden een gast naar buiten gesleept. Vervolgens duwden zij hem in de beek en wisten hem het geld voor een halve ton bier af te troggelen. Toen eerst greep het gericht in en dreigde de dames met verbanning, om zodoende de straffen te ontlopen die de Almogende over het dorp zou uitstrooien.
VERBOD
Dat het waggelter stoken niet zonder gevaar was, hadden de inwoners zelf ook wel begrepen. Die van Niel vreesden elke dag een uitslaande brand, toen ook Houb Houben in zijn huis stookte met heide en stro, terwijl het huis geen zolder had. De naburen vroegen in 1725 aan het gericht om maatregelen te treffen.
In 1740 nam de Gelderse overheid opnieuw maatregelen. De gerichtsbode Joost Coenen moest erop toezien, dat men de helmen der distilleerketels op het raadhuis zou inleveren. Daar zou hij ze dan in het kamertje naast de school, of in het spreekkamertje boven, achter slot en grendel bewaren. Zonder orders van bovenaf mocht hij aan niemand zo'n helm uitlenen.
Ook nu weer stond de plaatselijke overheid zelf niet achter deze maatregel. Zij richtte een verzoek aan het Hof van Gelder te Roermond om het plakkaat in te trekken. De meeste stokers waren slechts arme lieden en hadden verder maar weinig of helemaal geen inkomsten uit de akkerwinning. |