De buurvrouw zou tot driemaal toe met de bode gemeenschap hebben gehad. Judith klaagde, dat Joost haar met een vuist in het gezicht had geslagen, wat haar knecht en spinster konden getuigen. Het gericht vond, dat beiden met elkaar maar in het reine moesten zien te komen, want voor zoveel onbenulligheid had de schepenbank geen tijd.
Het was op een avond laat in april enkele jaren later in 1715, toen Joost voor zijn huis een plasje pleegde (staende in sijne straetdeure om sijn waeter aff te slaen). Enkele jongelieden, die juist van een herbergbezoek huiswaarts keerden, namen daar nogal aanstoot aan en begonnen met stenen te werpen. De man meende zich in zijn huis in veiligheid te brengen, maar de jongelui zijn toen van achteren de woning binnengedrongen door de deur te forceren. Joost Thijssen probeerde hen met een degen weer naar buiten te jagen, maar hij was niet opgewassen tegen zoveel brutaal geweld. Hij werd tot in de slaapkamer achtervolgd en daar geslagen, gestompt en op de grond geduwd. Pas toen Lysbeth (bijnaer noch naeckt) uit bed stapte en haar man te hulp snelde, trokken de herrieschoppers zich terug. Toen ze weer op straat waren, hebben ze de glaeser van het huis ingegooid, zodat er niet een route meer heel bleef.
Huis en hof stonden in 1723 op naam van Joost Thijssen, groot 33 roeden. Verder nog ruim vier morgen akkerland. Van haar eerste man had Lysbeth verder nog twee morgen land en groes geërfd en de boomgaard aan het Horejock. Joost zelf had van zijn ouders de akkers in het Tegelarijeveld geërfd.
Het echtpaar Thijssen kreeg vier zoons: Hendrick, Stoffer, Matthijs en Joannes, en een dochter: Marie. In die jaren werd de herberg niet meer genoemd, ook niet in 1729, toen zowat elke herbergier in het dorp werd verhoord, nadat een ruzie in het dorp eindigde in doodslag.
In februari 1735 nam het echtpaar Thijssen een lening op van 200 gulden bij Hendrickus Zegers van Loon, burger van Roermond, met als onderpand de boomgaard naast het huis van Geutery. Het geld diende voor de nieuwe schuur, die zij daar gingen timmeren. |
Het geheel werd naderhand verkocht aan Jacob Nijssen en zijn vrouw Marie. Joost stierf twee jaar later in februari 1737.
RUZIE OP DE BEUGELBAAN
Nog in 1749 werd de weduwe Thijssen genoemd in haar huis aan de steenweg. Enkele jaren later verhuurde zij het huis aan haar zoon Stoffer (ca.1716-1793). Die trouwde in juli 1750 met Elisabeth Slabbers (ca.1730-1793); dochter van De Wijer. Hij was slecht bij kas en moest zijn moeder de huur schuldig blijven. Lysbeth Severijns vroeg toen de hulp in van haar zoons Matthijs en Jan. In 1759 zegde zij Stoffer de huur op en trok het beheer over huis, schuur en land weer naar zich toe. Niet fraai zo'n rechtszaak binnen de familie, maar dat was voor de weduwe Thijssen niet nieuw.
Tussen de broers boterde het ook niet helemaal. In september van datzelfde jaar kregen Joes en Stoffer Thijssen ruzie, zonder dat we weten waar het eigenlijk om te doen was. Mogelijk heeft de huisuitzetting er toch wel mee te maken gehad. Stoffel was op die dag werkzaam in den boeckweydt ten huize van de weduwe Smeets aan de beek. Joes Thijssen, koopman te Roermond, ontkende naderhand dat hij gekomen was met de bedoeling om ruzie te zoeken met zijn broer. Hij had op de bank voor het huis een kan bier gedronken en welzeker een uur met de herbergierster gekeuveld. Dan zou hij toch niet op ruzie uit geweest zijn!
Naderhand kregen de twee broers woorden met elkaar en kwam het tot een handgemeen op de beugelbaan naast de herberg. Joseph Thijssen, die uit de stad meegekomen was, snelde zijn vader te hulp. Toevallig was de koster in de buurt. Hij trok de jongen weg van de twee vechtende broers en in de boomgaard gaf hij hem een klinkende oorvijg, om de knaap duidelijk te maken, zich niet tussen de vechtersbazen te mengen. Ondertussen gingen de twee mannen elkaar met een schudgaffel te lijf en de ruzie nam in alle hevigheid toe. Jan Thijssen werd daarbij deerlijk geraakt, waarna hij de wonde in de herberg met brandewijn moest laten uitwassen.
Achteraf spande hij ook nog een proces aan tegen Gerard Smeets. De koster had wel vaker zijn handen los zitten. Hij had zich er buiten moeten houden. |