Toen deze in 1722 werd benoemd tot pastoor te Meeswijck, volgde Leonardus Swilliens hem op als kapelaan. Deze wilde wel in Maasniel komen wonen, maar was nog op zoek naar een passende woning. De moestuin naast de kerkhofmuur leek hem een geschikte plaats om een huis op te timmeren. Uiteraard te bekostigen uit gemeente-middelen. Maar daar wilden de bestuurders toch niet op ingaan 21).
De inkomsten van de kapelaan bestonden uit meerdere erfpachten in de gemeente. In 1723 brachten die nog 336 gulden op. Hieronder werd ook begrepen de opbrengst van het eigen akkerland, ruim tien morgen. Van de kerk kreeg hij de kaarsen, hosties en misgewaden aangereikt. In vroeger jaren werden de erfpachten nog in natura geleverd. De kruisheren leverden jaarlijks veertien vaten rogge, een kapoen en een kip en twee schellingen. De vier morgen kapelanieland ("met eenen kleenen boom") op de Loo onder Leeuwen brachten jaarlijks aan pacht vier malder op, half gerst, half spelt. Naderhand werd dit omgezet in twaalf rijksdaalders.
De kapelaan had tot taak de bediening van de altaren van O.L.Vrouw en van de HH.Nicolaas en Catharina. Op zon- en heiligendagen las hij de vroegmis, waarna hij de katechismus overhoorde 25).
In 1729 werd kapelaan Boumans bij een stervende geroepen. Tot nog toe is dit de enige vermelding van hem te Maasniel 26). Ook zijn opvolger, kapelaan Willems, werd slechts een enkele keer genoemd bij een grondruil met de kartuizers in 1734 27).
Over een aparte kapelanie was geen sprake meer. In 1786 was men dan ook op zoek naar een passende woning voor een "primassarius" 28). Voordien heeft de kapelaan bij de pastoor ingewoond, zoals ook al blijkt uit de bevolkingslijst van 1698. De kapelanie is er ook in 1786 niet gekomen. Ook in de 19e eeuw woonde de kapelaan op de pastorie.
JAARKRANS
Het kerkelijk jaar kende vele bijzondere heiligendagen. Enerzijds werden zij gekenmerkt door innerlijke vroomheid, anderzijds door wereldse uitbundigheid. Genoemde feesten zijn daar een duidelijk voorbeeld van. |
In de archieven werden nog meer feestdagen genoemd. Sommige werden algemeen gevierd, andere droegen een meer plaatselijk karakter.
Het nieuwe jaar werd verwelkomd met geweerschoten. Op het voogdgeding van 1789 werd het schieten van nieuwe jaere verboden vanwege het brandgevaar wie binnen- ofte buytendorps.
Het driekoningenfeest als afsluiting van de kerstviering werd in menig huisgezin gevierd met de verkiezing van een koning, zoals het voorbeeld uit 1705 reeds aangaf. De vastenavond duurde drie dagen en werd vooral in de herbergen gevierd. Over optochten wordt in de archiefstukken van Maasniel nergens melding gemaakt. Toch was het verkleed rondtrekken wel bekend, zoals beschreven in een der herbergverhalen uit 1720. Aswoensdag werd -in elk geval 's ochtends- gevierd als een heiligendag, zodat men zich tot den dienst Godts kon bekeren 29).
Daarop volgde de veertig-dagen-tijd. Tijdens de Vasten werd niet getrouwd en het herbergbezoek werd uitgesteld tot de Pasen. Die dag werd het jaarloon van knechten en meiden uitbetaald. De huishuur werd die dag afgedragen. Ook de meeste pachtcontracten werden afgesloten met ingang van Pasen voor de duur van zes (later ook twaalf) jaar.
Op de eerste mei werden de meibomen opgericht en werd door de herbergiers het meibier getapt. Jongetjes, op die dag geboren, werden gedoopt onder de bescherming van de apostelen Philip en Jacob. Zoals het zoontje van Jan Reyners in 1665 en van Hendrick Janssen twintig jaar later. Cobus Bremmers werd op 1 mei 1669 geboren en eveneens Philippus Jacobus gedoopt.
Eens in de zeven jaar trok de pastoor op 25 mei, na een gezongen mis te hebben opgedragen, in processie over de Sint- Urbanusweg, ter ere van de patroon der Nielder schutten 30).
Het feest van Sint-Jan (24 juni) werd in Maasniel mogelijk nog uitbundiger gevierd dan dat van de parochie-heilige op 10 augustus. Op beide dagen volgde de dorpskermis.
Van oudsher trok op de kruisdagen voor Hemelvaart een processie door de velden
rondom de kerk. |