De binnenplaats was vroeger omgeven door bedrijfsgebouwen en het huis zelf. Hiervan zijn nog de potstal en het herenhuis overgebleven, ontdaan van latere uitbouw.
Het oorspronkelijke gebouw is een vierkante toren van drie verdiepingen, rustende op een zwaar fundament van mergelblokken. De toren was voorheen met een brede gracht omsloten. Niet alleen het gemak aan de buitenmuur herinnert hier nog aan, maar bij opgravingen is de greppel weer aan het licht gekomen. Sporen van oude schietgaten zijn nog zichtbaar.
Via een stenen wenteltrap komt men op de tweede verdieping.
Het gebouw kreeg zijn huidige vorm reeds bij de herbouw in 1686. Aan een zijde werd de toren met een vleugel uitgebreid en met een smal torentje ernaast. Men zou gemakkelijk tot de veronderstelling komen, dat hieraan de benaming van het gebouw ontleend is. Niets is minder waar.
Door deze aanbouw kreeg De Thooren zijn eigenaardige uiterlijk: smal en hoog. Te klein, vond burgemeester Petit en liet het gebouw begin 18e eeuw uitbreiden. Van Beurden schreef er in 1925 o.a. het volgende over. In 1743 werd De Thooren ondanks alles toch met een inkwartiering belast. Maar de legerkapitein bedankte vriendelijk. Hij wenste niet in een dergelijk rookgat te wonen en nam met zijn bedienden elders onderdak 44).
|
Boven de achterste kelder ligt de zaal. Tussen de balken van de zoldering waren witsen gespannen. Het geheel was met kalk bepleisterd en als een hemelgewelf wit-blauw gekleurd. Na de restauratie eind jaren '80 zijn de oorspronkelijke balken weer vrijgekomen. De oude vloer was bedekt met kleine rode tegeltjes. Voor- en achterkant van het gebouw worden afgesloten met gezwenkte gevels in de top. De gracht had zijn functie al lang verloren en werd derhalve met bouwafval gedempt. De oude muren met schietgaten rondom het erf werden in de stallen opgenomen, maar kwamen na de restauratie weer vrij te staan.
Het voormalige bakhuis werd in later jaren als paardestal gebruikt. Over de oude potstal wist men ons nog te vertellen, dat deze was opgetrokken uit veldbrandstenen. De warmte die het vee afgaf, voorkwam dat de stenen 's winters bevroren. Toen de stal als maalruimte in gebruik werd genomen, werden de muren steeds vaker door vrieskou aangetast. Naast de potstal heeft een waterput gestaan, evenals aan de andere kant van de toren. Deze was in de keuken van het voormalige huis opgenomen. Voordat het dak door bijbouw aan de zuidzijde naar beneden toe werd verlengd, was het huis reeds met twee dwarsstaande vleugels uitgebreid. Beide voorzien van een zadeldak. Op de zijgevel zijn hiervan na de afbraak de sporen weer zichtbaar geworden. |