Schuin
er tegen over, maar dan op Melicker grond, stond het brouwhuis van Hubert Willems, waarvan in 1695 melding werd gemaakt. In Asenray kunnen we alleen de herberg van Gerard Sijben noemen, later overgenomen door zijn schoonzoon Fedderhenske. Rond 1725 werd er een brouw- huis aan de Duip getimmerd.
BEUGELEN
Omstreeks 1700 telde de gemeente zo'n dertig brouwers en tappers. Eind 18e eeuw niet eens meer de helft, toen merendeels bierverkopers genoemd.
Het beugelen was in die tijd een geliefde sport. In augustus 1690 vertelde een bezoeker, dat hij nog met anderen in het huis van wijlen Corst Reydners in het dorp was geweest en tegen het middaguur daar tegenover bij Trincken Aelmans heeft gebeugeld. Achter de herberg van Jochim op het Gebroek was eveneens een beugelbaan ingericht. Ook naast de herberg van Gelis Bremmers kon men beugelen, zo werd in 1715 terloops vermeld.
Voor Reyner Essers was het beter geweest, wanneer hij op kermisavond 1729 de beugelbaan bij Gerardts niet had verlaten. Toen hij zich op straat in een ruzie mengde, werd hij zodanig geraakt, dat hij nog diezelfde nacht aan de klappen bezweek.
In de buurt lagen nog de herbergen van Matthaus Zeegers int Kempken en van de koster, terwijl ook de schoolmeester de tap bediende. Verder werden de herberg van de jonge waard (In Sint-Laurens?) en van de weduwe Hoets genoemd.
De eigenaars van de Brandewijer vermeldden in een pachtcedule uit 1708 o.a. een plaetse, bequaem om een beugelbane t'maecke. In 1738 kreeg een Roermondenaar ruzie met enkele beugelaars aan Mijnheerkes, met het slaghout in de hand.
ACCIJNZEN
In 1684 werden de bieraccijnzen opnieuw vastgesteld op vijf stuivers per ton voor de brouwers en nog eens vijf stuivers voor elke ton getapt bier. Dat was beduidend
lager dan in de omliggende dorpen en vooral vanuit de stad kwamen de meeste
protesten. |
De herbergiers in de heerlijkheid voeren er echter wel bij; hun profijt was extra groot. Derhalve werd in 1693 verordonneerd, dat het bier niet meer dan seven ortiens de kanne mocht kosten. Tevens werd vastgesteld, dat de gerichtsbode ten allen tijde als nodig de brouwhuizen en kelders- mocht visiteren om de biervoorraden te noteren.
In 1700 kwam er dan toch vanwege de Gelderse overheid een extra belasting op de bieren in de vrijheerlijkheid, te weten een schelling op elke ahme bier door de brouwers te betalen en drie ten laste van degene die het bier metten pot vuytvercoopen, de tappers dus. Reyner Willems, die als collecteur was aangesteld, klaagde dat geen der brouwers of tappers enige aangifte wilde doen. Om de bewoners duidelijk te maken, dat het Hof van Gelder hierin niet gemakkelijk was, werden de overtreders een voor een voor de schepenbank gedaagd. Daarop volgde een reeks processen, waarbij de herbergiers zich persoonlijk dienden te verantwoorden. Niet alleen werden zij veroordeeld tot de vastgestelde boete van drie goudgulden, maar konden zij tevens voor de proceskosten opdraaien.
WACHOLTER-WATER
Ook waren er, vooral in het dorp Maasniel zelf, nogal wat gezinnen die in het wacholter stoken een kleine nevenverdienst hadden. Deze bessenjenever werd dan o.a. aan de plaatselijke herbergiers verkocht, of aan burgers uit de stad. In de huisinventaris van Matthijs van Suchtelen, die in het dorp een herberg voerde, staat o.a. een cuypen om te setten tot distilleren, een half tonne om den naeloop in te laeten comen, eersen mortier (=stampvat), twee kleyn vatiens om wachelter in te doen, eenen cooperen trechter, een cuypken om in te trecken enz. De drank was bij uitstek ook geschikt om er wonden mee schoon te wassen.
PLAKKATEN
Geregeld werd tegen deze branderijen door de Gelderse overheid opgetreden. Waarschijnlijk vanwege het grote brandge vaar, dat het stoken met zich meebracht. |