HET LEYENHUYS
"...sooe sijn dese drye broeders geconditioneert, dat dat broeygetoey sal thyen jaren blijven staen: broeyketel ende buye ende drye vloten; ende dat sal Jan Tomissen ende Poylis Tomissen mogen genieten sonder daer aef moghen te geven einige profitien. Ende Matias Tomissen sal datselve broeygetoey onderhalden. Ende soo der andere broeyuen soo sal den voorseyden die profijten daer aefgenyeten (te wueten Matyas Tomissen); ende des sullen dese twuee broeders hunne eygen eckers moeten gebruiken om te broeyen..."
Wilhelm Thomassen trouwde rond 1620 met Enneken Joosten. Het echtpaar kreeg vier kinderen: Johan, Joost, Matthis en Paulus. Reeds in 1625 werd Wilhelm schepen genoemd in het gericht van Maasniel. In die tijd maakte hij voor de schepenbank ook de gemeenterekeningen op. Daarin werden in 1628 alle huisgezinnen en grondeigenaren genoemd.
Zo noteerde hij o.a. de onkosten die hij gemaakt had met de komst van seker trompetter van den printz van Oranyen, einen trompetter van den graeff van Styrom als auch ander ruyter und soldaten, als voorboden van het Staatse leger, dat in 1632 Roermond veroverde om het na vijf jaar weer te moeten afstaan.
WILHELM THOMASS
Uit zijn woordgebruik en de wetenschap, dat hij goederen te Elmpt had, mag worden afgeleid, dat Wilhelm Thomass uit Westfalenland afkomstig was. Zijn bezittingen te Maasniel bestonden toen uit "4 morgen, ohe, haus, hof, muesshoff und bongart". Zijn huis lag aan de steenweg bij de dorpsbrug, in later jaren het Leyenhuys geheten. Volgens het register der cijnsgoederen was het huis oorspronkelijk afkomstig uit Peter Mertens goed. |
Via Hans Custers, die omstreeks 1555 leefde, is het huis
naderhand op schepen Thomassen overgegaan.
Naast akkeraar was Wilhelm Thomassen ook nog bierbrouwer en in het brouwhuis stond de brouwketel met de kuipen en ander toebehoor. Zijn huis was tevens een van de bekendste dorpsherbergen uit die tijd. Anno 1662 werd zelfs vermeld, dat de schepenen hier gewoonlijk vergaderden: alwaer die bancke ordinairlijck gespannen wordt. Voorheen was dat vaker ten huize van Heinrick Hoets aan de Broekhin.
In 1647 werd Wilhelm Thomass ernstig ziek. Hierover schreef pastoor Gerardus Hummelius op de 18e juli: "Nadat de zieke met den heiligen sacramenten des altars und van h. olie des morgens versehen (was), mich den nachmittags umb vier uhren bei sich gefordert." In zijn stervensnood wilde de zieke zijn aardse zaken geregeld hebben en wenste, dat men zoveel van zijn goederen zou verkopen als nodig was om zijn schulden te betalen. Maar, stelde hij nadrukkelijk, das brauwgezeuch mocht niet verkocht worden.
Willem is er weer bovenop gekomen. In 1636 kocht het echtpaar Thomass uit de nalatenschap van wijlen Nicolaes Spee de grote boomgaard naast de kerkhofmuur. (In tegenwoordige maat bijna 70 are groot.) Daarbij hoorde ook nog een moestuin aan de overkant van de straat aan de beek. Zo vermeerderden zij hun akkergrond tot ruim tien morgen, waarvan driekwart was gelegen op de Donderberg. Tevens had Willem ook nog grond in pacht, o.a. aan het Maalbroek.
Nog in 1666 werd Wilhelm Thomassen als schepen vermeld. Geen twee jaar later moet hij gestorven zijn. De weduwe Enne- ken Joosten geeft dan nog enkele leningen uit, maar zeker voor 1675 volgde zij haar man in het graf.
Zoon Joost, die ongehuwd bleef, was een ervaren brouwer en had al vroeg kapitaal gemaakt. Na zijn dood, rond 1670, traden zijn drie broers als erfgenamen op. |