Zo werd hij ook genoemd in de bevolkingslijst
van dat jaar naast Jacob Baeckhoven, zodat we kunnen aannemen, dat de boerderij toen nog gesplitst was in twee huishoudens.
Huis en hof waren belast met 50 pattacons bij de armen van Roermond en met nog eens de helft bij de armen van Maasniel. In mei 1708 stemden de vier gebroeders Cals, met name Jan, Hendrick, Wilhelm en Matthijs, ermee in, dat hun oom de boerderij in haar geheel overnam, mits hij ook de genoemde lasten voor zijn rekening wilde nemen. Aan elk der broers betaalde hij tevens een gouden pistolet. (Anno 1723: 63 roeden en 2/3 morgen op het Mussenboender.)
Aret DickJans, weduwnaar van Geertyen Baeckhoven (=Syberts) aan de Broekhin, verkocht in 1712 twee akkers aan Jacob, zijn aangetrouwde neef, als uitvoering van de huwelijkse voorwaarden uit 1703. Geer- tien was nl. weduwe uit eerste huwelijk van Paul Arets alias Bartskamp. De akker in het Mussenboender schonk het echtpaar Baeckhoven naderhand aan de armenkas, als aflossing van hun schuld.
Cobus stierf in 1727. Vier jaar later verkocht de weduwe Liesbeth Hovens haar huis met schuur, stal en moeshof aan Hendrick Timmermans en Catharina Schrijvers voor 125 pattacons en een nieuw stoffen cleedt. Het echtpaar had de weduwe vaker geholpen en derhalve zou de vrouw het huis voor denselven prijs aen andere niet vercocht en hebben. Een kamer behield Liesbeth voor zich tot haar overlijden in februari 1739.
Catharina Schrijvers overleefde haar man zeven jaar. Zij liet geen kinderen na. Derhalve kwam het "oudt Baeckhovens huys" aan de familie van de langstlevende.
MERTEN BAECKHOVEN
In februari 1695 werd Peter gedoopt, zoon van Merten Backhoven en Elisabeth Lamberts. Merten was ruiter der Blauewe Garde van den Coninck van Engelandt. Hij was geboortig van Maasniel. Waarschijnlijk is deze Martinus Reinerus Baeckhoven een zoon van Jan Reynders, geboren in oktober 1667.
|
Geen prettige herinnering zal hij hebben overgehouden aan die rumoerige meiavond. Merten stond voor de herberg van Herman Gerits nog wat te kletsen met Willem van Kessel, de hoefsmid. Hij kreeg woorden met Jan Craenen die daar voorbijkwam en een dreigende houding aannam tegen de soldaat. Merten was alweer op weg naar huis, toen hij omtrent het brouwhuis van Sil Janssen door dezelfde Craenen in gezelschap van nog drie anderen, die eveneens met zware stokken gewapend waren, werd overvallen en mishandeld. Meden wist zich echter uit de voeten te maken, maar alleen om thuis een degen en pistool te halen. Toen hij weer terug op straat verscheen, stond het viertal hem reeds op te wachten, tot de tanden toe gewapend: met het mes in den mondt. De mannen sloegen er flink op los. Merten werd bont en blauw geslagen, maar de soldaat gaf zich niet zo gauw gewonnen. Het lukte hem dan toch om zijn belagers met de degen af te weren. Had hij nog de kans gekregen, dan had Merten ook zijn pistool gebruikt en dan waren er zeker doden gevallen. Maar hij werd door omstanders ontzet. Daarop is Merten naar huis gegaan om zijn wonden te laten verzorgen. De vier herrieschoppers werden voor het gericht gedaagd. Tegen hen werden lijfstraffen geëist voor zoveel moedwil. Mocht het gericht hiervan afzien, dan was een straf van 50 goudguldens zeker op zijn plaats geweest, aldus de eis van de aanklager.
3. SILLY REINERS
Nog een derde huis in het dorp heeft oudtijds op naam van de familie Baeckhovens gestaan, naast de tuin van de kapelaan. Tegen het eind van de 17e eeuw woonde hier de weduwe Silly Reynders, alias Baeckhoven. Haar man Lindert Peyss, met wie zij in april 1670 was getrouwd, stierf nog voor 1681. In die tussentijd had het echtpaar zes kinderen gekregen, waaronder een drieling. Alleen de tweeling Jan en Gertruydt, geboren in december 1670, overleefde de kinderjaren. Het huis stond aan de huidige Hoekstraat. Nog in 1698 ging Sillie Reinders een lening aan van 280 gulden. Na het overlijden van de weduwe in september 1702 kwamen de goederen op naam van haar zoon Jan (1670-1725). |