DE HALFWINNING
Nog voor 1665 trouwde Anna Christina van Hillen met Jan Baptist Lintgens, koninklijk raadsheer te Roermond. Zodoende kwam de boerderij met haar landerijen op de Donderberg terecht in de familie Lint- jens. Ook wanneer een eeuw later Lintjenshof in andere handen overgaat, blijft zij haar naam behouden. De pachthof ging bij de erfdeling in september 1706 over op Agnes Margaretha Lintgens, getrouwd met jonker d'Voght. De boerderij telde toen ruim 66 morgen land.
De vrouw sloot in februari 1714 een pachtovereenkomst met Jan Homs voor de duur van acht jaar. Hij kreeg voor het vele werk de beschikking over een akker- of paarde- knecht, een scheper, sweyn (varkenshoeder) en een maagd.
Tot de akkers behoorde ook het land aan de Hertepael, dat hij zou breken om er weit of wintergerst te zaaien. En verder nog eens 20 morgen zowel in het Roermondse als in het Nielder Veld. Ook de wei bij Kloostershof en het hooigewas achter Leeuwen waren bij de pacht inbegrepen. Twee keer per jaar diende hij de beken en grachten te vegen.
De paarden, koeien, schapen en varkens zouden half om half gedeeld worden. Naast de 8 à 10 melkgevende koeien en de rinderen zou hij jaarlijks 3 kalveren trekken om een of twee rinderen te kunnen verkopen. Voor de 16 tot 20 schapen zou de slechtste rogge als voer dienen. Van de 2 à 3 kremen zou hij dan 8 tot 10 baggen trekken. Voor elke kreem zou de boer vier vaten half gerst, half boekweit afmeten. De vasel- of overjarige varkens zouden bij de halfscheid aan de pachter komen. Hij kreeg vijf morgen middelland toegewezen als voyerland (om voedergewassen te telen) en de oude boomgaard werd daarvoor met klaver bezaaid.
Ook de moeshof aan de heg tussen varkensstal en schuur zou de halfman jaarlijks bemesten. Voor het onderhoud aan de gebouwen leverde hij 400 schoven. Hij mocht echter geen wilgen toppen of elzen kappen (tot eenighe ertuyser ende boonengeerden) zonder aanwijzing van de heerschap. Op Roermondse kermis leverde de pachter een vet kalf; in het voorjaar bij het scheren van de schapen voor de heerschap een hamel en lam en jaarlijks nog drie koppel jonge hanen.
|
De schapewol werd op gewicht gedeeld. Het vlas, dat gevogelijck op den kleverpleck kan worden getrokken, alsmede de boom- en veldvruchten werden eveneens half om half gedeeld.
LEGERVOLK
De nieuwe "eigenaar" van de boerderij, jonker Johan Theodor d'Voght, kwam uit de streek van Luik.
Als weduwnaar had hij het vruchtgebruik van de boerderij. Hij wilde een nieuwe pachter op de boerderij plaatsen. Aan het bestaande contract meende hij niet langer gebonden te zijn. Met pesterijen probeerde hij de halfer van de hof te jagen. Zo had hij op een kwade dag, we schrijven 1716, de meubels buiten gezet en de pachter met zijn gezin bedreigd.
Aanvankelijk kreeg Jan Homs nog steun van het gericht. Indien de jonker het nog eens durfde hem lastig te vallen, dan mocht hij desnoods burenhulp inroepen. Arnold Dircx, Hendrick Verstegen en Willem Thomassen zouden hem dan wel terzijde staan.
Nog voor de pacht halverwege ten einde liep, kwam d'Voght met zijn tweede vrouw op Lintgenshof wonen en nam daarbij enkele kamers in gebruik. Het duurde hem allemaal veel te lang. Toch is Homs op de boerderij gebleven, mogelijk met een onderbreking van enkele jaren.
Tegelijkertijd speelde nog een andere zaak tegen de erfgenamen Lintgens. Een schuld van 200 pattacons bij mevrouw van After- den moest nog worden afgelost. Toen werden de schapen en varkens van Lintgenshof in arrest geleid.
Nog meer ellende stond de pachter te wachten. Van pasen tot kerstmis 1717 heeft hij voortdurend legervolk over de vloer gehad. De keizerlijke troepen zochten hun inkwartiering in de gemeente. Toen trok een kapitein met zes knechten bij hem in op Lintgenshof. Daarbij waren ook een vrouw met kind en nog vier paarden. Verder nog twaalf soldaten en twee andere vrouwen.
Zo berichtte de pachter naderhand, dat de soldaten bij hun vertrek hem soodaenich hadden getracteert, dat sij hem de rechte- schouder hadden vuyttereen geslaegen. |