Dirck Sleuters en Matthijs Hanssen traden op als dekens van Sint- Urbanusbroederschap 4).
De schutterij had in deze zaak toch vele onkosten gemaakt en de broedermeesters moesten de reserves van de schutterij aanspreken, zijnde nog de helft van uitgezet kapitaal ad honderd gulden, te verhalen op schepen Jan Baeckhoven. Zonder tussenkomst van het gericht bleek dit niet te kunnen 5). Toch wil dat niet zeggen, dat de schutterij nu een armlastige broederschap was. Reeds voor 1682 had het gilde een lening verstrekt van 50 rijksdaalders aan de gemeente, waarvan Coen Hommen dat jaar als broedermeester de rente kreeg uitbetaald. In 1722 was alweer sprake van een nieuwe lening aan de gemeente, waarvan Dirck Reutjens en Willem Slabbers, als broedermeesters van de schutterij, de rente ontvingen. Een halve eeuw later blijkt deze lening nog niet te zijn afgelost 0). Zeventien schutten ondertekenden in januari 1701 hun verweer tegen de aanklacht van de pastoor. Uit de aanhef van hun schrijven mogen we aannemen, dat zij samen de voltallige broederschap vormden, te weten: Peter Geurts, Hendrick en Jan Thomassen, Wilm Schoenmaeckers, Daniel Colen, Evert Hoets, Paulus Thomas, Albert Salden, Peter Nelissen, Thijs Thijssen, Ruth en Areth Hansen, Thijs en Wulm van Kessel, Jacob en Gelis Bremmers en Paul Slabbers.
OUDERDOM
Volgens de schutten zelf werd de Sint- Urbanusbroederschap nog voor het jaar 1600 opgericht. De eerste vermelding van de schutterij stamt uit 1628. In de gemeenterekening van dat jaar werd de "Bruderschaft to Niel" aangeslagen voor 71/2 morgen, maar het gilde beweerde nooit aan de landschat te hebben bijgedragen. Ook in latere tijden was de schutterij altijd van betaling vrijgesteld 7).
In 1656 diende een geschil voor het gericht van Maasniel. Reeds dertig jaar voorheen had de schutterij een lening opgenomen bij schepen Thomassen, groot 100 daalders. Het proces handelde waarschijnlijk over de voorwaarden in dit contract. Bij de schutten waren de papieren zoekge-
raakt.
|
Thomassen moest nu zelf maar het contract aan de schepenbank tonen, om zodoende tot een vergelijk te komen. Wilhelm Thomassen was zelf 100 daalders schuldig aan mede-schepen Hendrick Hoet. Deze schuld wilde hij vereffenen met de lening aan de schutten. Namens de broederschap werden genoemd: Joost Hansen, deken, Nelis van Besel en Willem Rutten, broedermeesters, Jan Spooren als oud-broedermeester en Joost Thijsen, koning 8).
In de oude kerk van Maasniel hing nog een klok uit 1527: "URBANUS IS MICH MIN NAEM" enz. Zou dat een verwijzing mogen zijn naar de ouderdom van de broederschap? 9) Dus nog een eeuw ouder dan ons aanvankelijk vermoeden?
Oorspronkelijk zouden schuttersgilden op het platteland zijn opgericht, in navolging van de steden, om de huizen en gehuchten te beschermen. We kunnen evenwel aannemen, dat de schutten van Niel in het midden van de 17e eeuw niet meer werden ingezet voor de verdediging van huis en haard, maar zich al sinds lang in de herbergen hadden teruggetrokken en een keer per jaar de vogel gingen schieten. Hun biergelag dronken zij meestal in de schuur van de een of andere brouwer of biertapper.
In 1710 moesten enkele inwoners zich voor het gericht verantwoorden vanwege het laten ontsnappen van een gevangene, die in de kleine school onder het raadhuis in gevankenisse ende cleusters was gestelt, onder bewaking van vier schutten. Deze schutten waren inwoners van het dorp. Er is geen aanwijzing, dat het hier leden van de schutterij betrof. Niet de broederschap, maar Albert Salden als vader van de nog minderjarige schut werd aangesproken 10). Verder waren de geërfden zelf op hun toerbeurt verplicht tot wachtdiensten. Eén route leidde vanaf de Nooteboom via het Gebroek naar Kloostershof en de Helle, dan door Asenray en het Maalbroek en via de Spick terug naar het vertrekpunt. In Leeuwen werd wacht gelopen tot aan de Maas, van het veer naar het Speebeekje en via het dorp naar de Broekhin "). Het waren dus de inzoners zelf, die wachtdiensten liepen om uitkijk te houden naar onraad van enigerlei aard. |