Haar zuster Marie trouwde zeven jaar later met Johan Geerkens, Borghs zoon. Zelf was Ruth een zoon van Philip Rutten te Leeuwen. Deze stierf omstreeks 1670. Mogelijk heeft Philip de restanten van de gemuyrden hoff twintig jaar eerder in eigendom verworven. Dat zou dan de reden zijn, dat de verdeling van de boerderij toen opnieuw op schrift werd gesteld.
Het echtpaar Phlipsen kreeg vijf kinderen.
De twee oudste jongens werden uiteraard genoemd naar de beide grootvaders: Philip (1678-17297) en Jacob (1681-1747). De twee meisjes, Geurt yen (1674-1733) en Maria (1689-1773), zouden dan naar de grootmoeders vernoemd moeten zijn.
Naast huis en hof had Rudt niet meer dan twee morgen akkerland op zijn naam staan. Hiervan werd een klein stukje grond aan de santkuel door de gemeente uytgevaeren. De andere akker ging naderhand over op zijn zuster Anna, getrouwd met Dirrick Stocx.
Derick werd er ten onrechte van verdacht lid te zijn van een bende "swartmaeckers " , |
De schout had hem 's nachts van zijn bed gelicht en per kar naar het kasteel van Montfort ontvoerd. Daar werd Derick in de toren gevangen gehouden, samen met enkele andere bendeleden.
Aanvankelijk hadden zij bij hoog en laag beweerd, dat Dirck ook een lid van de bende was; de een zonder, de ander na tortuur. Naderhand ontkenden zij alles en Dirck werd vrijgelaten.
Terwijl de overheidsdienaren in de streek nog jacht maakten op Lamert Willems, werd Jan van Buggenum, bijgenaamd de Rode, in 001 gehangen. In 1715 sloten Jacob Philipsen en Maria Reyners, echtelieden, een lening af van zestig pattacons bij de huisarmen van Roermond, met als onderpand een huisplaats met de halve karreweg, den gemoorden hoft geheten. Zij waren van plan daar hun huis te timmeren. De overdracht vond plaats door twee schepenen van de laatbank Leeuwen. Bij afwezigheid van de schout, nam de bode de handeling op zich. Het huis was belast met anderhalve stuiver aan de vrijheer. Dit was tevens een van de laatste keren, dat de laatbank van Leeuwen nog afzonderlijk handelde. |