BRUGGEN, WEGEN, WATERLOPEN
"...dat oock de wachelerstokers hunne waeteren op deselve straeten sijn vuytwerpende, causerende continuele vogtigheydt tot verderft. der weghen..."
Op het voogdgeding van 1685 klaagden de inwoners dat de brug over de beek bij het huis van de koster (aan de Hoekstraat) was ingevallen. Het heeft toen nog zo'n tien jaar geduurd voordat men begon met de bouw van een stenen brug. Nog voordat de brug goed en wel klaar was, trok een ongeduldige boer uit het dorp er met paard en wagen overheen, waardoor de twee steunbokken omver gereden werden 1).
Al eerder die eeuw was sprake van herbouw van de drie bruggen op de uitvalswegen van de stad: de eerder genoemde brug aan het valderen, de brug aan de Broekhin naast het huis van schepen Hoets en de derde aan de Tieggelerijecoullen over de limietstraat met Swalmen. Hier heette het al in 1466 "aen der steynen brugghe" in de Laickwegh. Bij de visitatie in 1705 is dan toch weer sprake van een houten brug over de leigraaf aldaar 2). Van oudsher, d.w.z. vanaf 1426, werden deze bruggen door die van Roermond onderhouden, voor het laatst nog in 1617. Tegen het eind van de 80-jarige oorlog waren de bruggen deels ingevallen ofwel helemaal bouwvallig, waardoor de passanten en voerlui met hun karren telkens in grote moeilijkheden geraakten. Het verkeer naar de stad werd zo haast onmogelijk. Schuld aan dit verval waren de krijgstroebelen en het doortrekken van legertroepen, waardoor van enig onderhoud aan de bruggen niets terecht kwam.
Herbouw was dus dringend noodzakelijk en zeker in het belang van de stad zelf. Toen de tijden rustiger werden, zal ook hier wel aan begonnen zijn.
Op vele andere plaatsen, waar voetpaden en veldwegen de waterlopen passeerden, was een vlonder of stap gelegd. De bekendste is het hoogvonderen, ofwel de Asenrader stap. |
DREVEN
De straten waren toen nog niet verhard, met uitzondering van de steenweg aan weerskanten van de dorpsbrug 3). (kaart 20) Het waren niet alleen de vele kuilen in de weg die het verkeer bemoeilijkten. Veel straten, vooral langs de huizen in het dorp, waren voortdurend nat en sompig.
De reparaties aan de wegen was trouwens een zaak van alle inwoners. Sommigen beweerden in 1723 zelfs, dat ook de pastoor hieraan metterdaad moest meewerken. Om de straten te repareren werden al in de 17e eeuw keeselinghen gebruikt, afkomstig van de grindgronden 4).
In 1738 waren de Molenweg en de Sint- Urbanusweg alweer vervallen geraakt. Deze keer moest ieder die daar erven langs had de weg over zijn breedte zelf herstellen.
Schepen van Keecken aan de Broekhin klaagde in 1763 dat de heerbaan naar Swalmen 's winters zo vuil was en vol water stond, dat de passanten en voerlieden over zijn erf en akker hun weg zochten. Omdat het een doorgangsweg was, vooral tot nut van vreemd volk, vond de gemeente dat andere dorpen aan de verbetering van deze weg ook een bijdrage moesten leveren.
Op vele plaatsen werden de heggen niet bijgeknipt en groeiden te ver uit. Daarbij kwam nog dat de overhangende takken van de bomen te ver overhingen en de wegen en stegen niet konden drogen na een regenbui. Ook met de oogst- en hooikarren kon men dan moeilijk voorbij.
In 1699 werd daar een eind aan gemaakt. Van hogerhand werd bevolen, dat de wegen zeker vijftien voet (ruim vier meter) breed moesten zijn. De bomen langs de weg dienden gekapt te worden, zodat het zonlicht ongehinderd op de sompachtige wegen kon schijnen. |