Ook waren de inwoners van de heerlijkheid gerechtigd het vee te laten weiden op de Heistert onder Melick. De kueheerdt keerde 's avonds langs de Gebroeksweg met het vee terug van de weidegang en bij de Nielder Drencke stopte hij dan bij de dorpspoel. Sommige pachtboerderijen hadden hun eigen schepers. Vaak hadden zij ook een eigen schaapsweide, maar dat was toch niet toereikend.
Over het weiden van schapen waren er vanouds afspraken gemaakt. Zo mochten de boeren van Niel met hun schapen niet te ver richting Asenray komen en andersom evenmin. De grens lag ongeveer tussen de Hertepael en de Seute Bemden. De pachters aan de Straat mochten de dieren niet in het Asenraderveld laten weiden en die van over de beek in Asenray ook niet langs de Duyp. De scheper van de Wijer mocht met zijn schapen niet verder dan de leigraaf komen.
Ieder moest met zijn vee binnen de eigen hontschap blijven. Hoewel die van het Gebroek toch bij het Nielder kwartier behoorden, mochten zij met hun schapen of andere beesten niet verder dan de Schinderskoel komen.
Die van de Broekhin mochten niet verder komen dan het Huyrvaerderspaet achter de Brandewijer. Wanneer de varkens van het Muggenbroek niet te vaak aan het Nielder broek kwamen grazen, zou men nog een oogje kunnen dichtknijpen.
Herhaaldelijk werd erop gewezen, dat men de dieren buiten het veld diende te houden, omdat ze teveel schade aan de akkers toebrachten. De boeren werden hiervoor persoonlijk aangesproken, wanneer ze er zelf niet op letten en hun vrouw, kinderen, knecht of meid hierin niet maanden. Zo had men op meerdere plaatsen langs de velden hagen geplant of andere opstakels neergezet om het vee te weren. In 1658 werd geklaagd dat deze baenluyckinghen her en der waren platgetreden of omgevallen, vooral langs het gemeen broek, waardoor de dieren op de akkers kwamen en zich aan de veldgewassen tegoed deden.
Nadat de oogst van het veld was gehaald, mochten eerst de varkens drie dagen op de stoppelen grazen, alvorens de schepers hier hun schapen mochten weiden.
|
19e EEUW
Reeds de Franse overheid was ertoe overgegaan een deel van de gemene gronden te verkopen. Naderhand was ook het gemeentebestuur hiertoe gedwongen om enigzins van de grote schuldenlast af te komen. De voorbije oorlogen en de inkwartiering van soldaten had grote armoede gebracht. Het werk aan de batten had de gemeente in 1796 ook kapitalen gekost. Wegens achterstallig onderhoud werden daarna toch zeker 50 morgen grasgewas door het water meegesleurd. De verpachting van de resterende 30 tot 35 morgen hooiland aan het Schoor bracht de gemeente jaarlijks zo'n 600 gulden op. Het aandeel van Maasniel aan de Meinweg bedroeg 196 ha. De verkoop ervan rond 1825 werd geraamd op ruim 3000 gulden. Voor iets meer werden weiden, bosjes en heidegrond -verspreid over de gemeente gelegen- verkocht. Veel boeren waren bij gebrek aan eigen weidegrond op de gemene gronden aangewezen tot onderhoud van hun vee. In 1820 werd door de gemeenteraad besloten het gebruik ervan te belasten. Oude rechten gingen zodoende verloren, zoals het kappen van heide, het weiden van vee, het tiggelen, zandgraven enz. In 1850 zat de gemeente nog steeds met grievende schulden, voortkomende uit vroeger tijden. De rekeningen laten zien, dat het bestuur zorg had voor de acht stenen bruggen, voor het raadhuis, de pastorie en de school. De kerkhorlogie en de brandspuit werden op haar kosten onderhouden. Behalve het salaris van de gemeente-secretaris, werden uit gemeentemiddelen de bezoldiging van een veldwachter, schoolmeester en vroedvrouw betaald.
NOTEN:
- De meeste noten stammen uit:
D.i.n. 454 t/m 525: voogdgedingen en
D.i.n. 721 t/m 735: stukken van openbare werken;
- D.i.n. 382: grens met Swalmen;
- D.i.n. 630: getuige A. Bremmers na doodslag op Essers;
- D.i.n. 580: nalatenschap Thomassen anno 1704;
- D.i.n. 659: gemeenterekening 1697/98;
- D.i.n. 371: kappen van bomen;
- D.i.n. 604: overdrachten 17b8; 7. arch. gem. Maasniel in GAR: i.n. 39 akte 50, 17 en 23.
|
|