Ook Geertruydt moet naderhand zoiets gezegd hebben, dat zij door de pastoor hiertoe gedwongen was. Zij is er dan wel overijverig in geweest!
Tenslotte getuigde Peter Nelissen in oktober in deze zaak. Toen hij op 't huis Dalenbroek was, had hij de vrijheer zelf horen zeggen, dat de pastoor de koster had aangeklaagd. De priester had tevens verzocht om diens goederen te verpanden.
In de winter van 1692/93 kwam de koster te overlijden, zijn zoon Frans volgde hem als zodanig op. Zeker niet op voordracht van de pastoor.
KOORZANG
Weinig wordt ons meegedeeld over de taken van de koster. Uit het voorgaande proces weten we, dat hij o.a. de priester soms als misdienaar in de eredienst bijstond. Het onderhoud van de misgewaden werd uitbesteed. Voor het bessemen om de kerck te keeren, kreeg de koster jaarlijks één gulden uitbetaald. Nergens staat geschreven, dat de koster tevens organist was in de kerk. Volgens de kerkrekening van 1683 kreeg organist Hendrick Buys 31 gulden uitbetaald. Honderd jaar later en ook in de negentiende eeuw werd gemeld, dat de schoolmeester het orgel in de kerk bespeelde tijdens de diensten. In 1771 ontving hij daarvoor een vergoeding van acht pattacons. Wel regelde de koster de choorsanck tijdens de eredienst, althans volgens een schrijven uit 1702 van Hendrick Thomassen, broer van de koster.
CUSTER FRANS
Nadat herbergier Mathijs van Suchtelen in 1682 zijn huis werd uitgezet, nam hij zijn intrek in de custerije. Nadien woonde hier Frans Thomassen, die zijn vader als koster was opgevolgd. (Over de bewoners van de kosterij zijn we aangewezen op de huislijsten van de voogdgedingen.)
In oktober 1704 had de koster zijn collega uit Swalmen, Aret Meuters, en de schepen Andries Mooren voor een etentje op bezoek. Paard en wagen stalden zij voor het huis. Twee boeren uit Maasniel, die waarschijnlijk iets hadden tegen die van Swalmen, hadden gewaterd op het stro in de kar, waarop de gasten moesten zitten. Zij ontliepen hun straf niet.
|
Een vrolijker klucht voltrok zich op een warme zomeravond in juli van het volgende jaar. Jacob Linssen, knecht te Leeuwen, had een venster van het kostershuis geforceerd. Daar sliep de dochter van de bode, die als meid in huis diende. Hij is toen bij haar in bed gekropen. Zonder dat het stel hiervan iets merkte, werden zij vanuit het venster bespied door Jan en Nelis Aelen. Toen de twee broers zagen, dat de gelieven beyde naokt malcanderen in d'armen hadden, hebben zij de broek van de knecht weggegrist en het geld, dat ze daarin vonden, verteerd in de herberg van Trincken Aelmans. Naderhand moest de stoute Jacob zich voor zijn ondeugd verantwoorden voor de schepenbank.
De koster voerde zelf ook herberg aan huis. Daar kon men overdag terecht voor een kan bier. Daar bracht men de vele heiligenavonden door, om er te dansen, te drinken en te klinken. Vaak ging men ook op zulke avonden van de ene kroeg naar de andere en dan liepen deze rondgangen al snel uit op krakeel en straatschenderijen. Menige straatruzie is hier begonnen achter een pot bier.
Zo ook op de zondag na de laatste bronk in de zomer van 1704. Op die avond waren o.a. Jacob Linssen, Paulus Slabbers, Jan Aelen en Adriaen Cox in de herberg. Toen de jongelui te luidruchtig werden, moest de koster ingrijpen. Daarop zijn ze naar buiten gegaan en bij de put op de straat zijn er nog anderen bijgekomen. Nabij de moestuin van de pastoor is er opnieuw ruzie en krakeel voorgevallen. De koster liep naar buiten en is gaan kijken bij het valderen van de boomgaard van zijn oom. Toen hij bemerkte, dat ginds iemand werd neergeslagen, is hij erheen gerend. Daar vond hij Adriaen met bloedend hoofd op de grond liggen. "Custer Frans, helpt mij op, want ick moet alhier sterven." kreunde het slachtoffer. (Zou zijn vrees uitgekomen zijn, dan zou de naam Cox in Maasniel nu niet voorkomen.)
Ook de custerse was de straat opgegaan en is met haar buurvrouw door de boomgaard naar de plek des onheils gegaan. Ze hadden een lantaarn meegenomen om in het donker beter te kunnen zien. |