- Vorige - Volgende

Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse

pag.3  

Onder de klockenslagh van Neel Asenray en Leeuwen

Op de verharde weg waren wat keien gestrooid; om hem vooral in het natte jaargetijde een beetje berijdbaar te houden werden er 's morgen palen van ca. 1 meter dwars op de weg gelegd, welke er voor 't donker weer werden afgehaald. De palen werden gelegd als op onderstaande schets aangegeven.

De boeren karren moesten daardoor zigzag over de weg rijden; door de palen elke dag naar de andere kant van de weg te verschuiven en ook telkens 'n eindje vooruit werden door de karren steeds op 'n ander stuk van de weg gereden, waard geen al te diepe wielsporen ontstonden. Straatverlichting was er totaal niet. In 't donker moest men zich orienteren op een of ander lichtje dat uit 'n huis straalde; van electrisch licht had men nog nooit gehoord. Mensen die wel 'ns in de stal kwamen hadden wel eens een gaslamp zien branden met 't beruchte gaskousje. Als men niet als de kippen vroeg op stok ging en weer vroeg uit de veren was, was men enkel aangewezen op kaarslicht of een petroleum lamp. Met dit laatste product kwam men elke maand langs de huizen met 'n handkar, waaronder 'n trekhond liep. Iedereen had thuis wel fles of blik, welke hij kon laten vullen en de gegoedmensen kochten de petroleum per blik van 5 liter. De aflevering van de petroleum was in handen van een firma die "de automaat" heette. Deze firma heeft nog jaren bestaan, want in 1924 toen wij verhuisden, kwam hij nog steeds langs de deuren met z'n petroleum. Alleen was toen de handkar veranderd in 'n wagentje met pony, omdat trekhonden niet meer waren toegestaan vanwege de dierenbescherming. De firma gaf ook 'n gratis blaadje uit, hetwelk ook "de automaat" was genoemd en waarin steeds kleine stripverhalen van "Pijpje drop" stonden. De boeren waren praktisch alle kleine keutel-boertjes met hooguit 1 of 2 koeien 'n paar geiten en kippen en konijnen en 1 of 2 varkens. De huizen van vorige eeuw waren meestal zeer primitief, met een groot en een klein woonvertrek. De vloeren waren van leem of wel van rode of blauwe plavuizen In het grote woonvertrek was een open schouw, waarin 1 of 2 kettingen hingen waaraan men de ketels hing om te kunnen koken. Verder stonden er verschillende houten stoelen, een houten bank, een houten tafel met lade en een klein houten kastje voor het eetgerief. In het tweede vertrek stond ook 'n tafel met 'n bank en enkele stoelen en een z.g. platte buiskachel en aan een zijde was meestal 'n alcoof met 'n gordijn er voor.

Daar sliepen de ouders. Van het woonvertrek ging een deur rechtstreeks naar de stal, want de mensen leefde dicht bij hun vee. De kippen mochten gerust binnen lopen, met uitzondering van Zaterdagavond en Zondag; dan werden er n.l. met wit zand figuren op de vloer gemaakt. Verder was er nog een z.g. opkamer; deze lag ca. 1 meter hoger dan het woonvertrek. Onder de opkamer was de kelder Deze was weer afgesloten met een scheef luik, hetwelk als kelderdeur diende en tevens als trap naar de opkamer, want er waren 3 traptreden op gemaakt. Had men 'n paard, dan sliep er ook meestal iemand in een afgeschot deel van de paardenstal. De bovenverdieping was een open zolder, welke werd gebruikt voor het opslaan van stro en hooi voor de beesten. Tussen de ouderwetse pannen werden bosjes stro gestoken (stropoppen) ter betere afdichting. In de schuur waren 'n kippenhok en diverse kooien voor de konijen en ze diende tevens als opslagplaats voor het groenvoer en het primitieve gereedschap. Achter het huis was de z.g. moestuin waar ze hun groenten teelden en de waterput.
Verder van het huis stond het bakhuisje met oven en het bekende kleine huisje met 't uitgezaagde hartje in de deur. (W.C.) In de bedden lagen stro-matrassen met daarover een rood of blauw bont laken en een dito kussen met kippenveren gevuld en als dek had men 'n meestal rode stikdeken. Dit was 'n grate sloop met veel kapok, ofwel oude lappen gevuld, waar doorheen figuren waren gestikt, teneinde alles op z'n plaats te houden.
Over de kleding wil ik ook wel iets vertellen; de mannen droegen meestal 'n zwarte manchesterbroek met de nodige stukken in knieën en zitvlak, want ze moesten veel over de grond kruipen om te wieden enz., 'n hemd en lange onderbroek en een blauwe kiel en 'n pet, waaraan je wel soep kon koken. Verder liepen ze op blote voeten of blootsvoets in de klompen. Is Winters hadden ze stro in hun klompen. De vrouwen droegen een hemd, een lange grijze onderrok, 'n zwart grijze rok en een blauwe jack en 'n blauwe schort met heel veel ingezette stukken, want ze schenen hun hele leven met een schort te doen. Verder droegen ze zwarte lange kousen, als ze tenminste ook niet op blote voeten liepen in hun klompen. Als broek hadden ze twee lange wijde pijpen, welke boven vóór met 'n lintje aan elkaar waren gemaakt en achter had elke pijp 'n lang lint, zodat ze ze om hun lijf konden vastmaken. Als ze moesten plassen of 'n grote boodschap moesten don, behoefden ze enkel maar te hurken, omdat er geen zolder in zat. Daarom noemden ze die z.g. broeken ook snelzijkers. Ik zag dat dikwijls gebeuren als ze Zaterdags met hun groenten en fruit en kaas , boter of eieren naar de markt gingen in de stad, om hun waren aldaar te verkopen of in de winkels te railen tegen koloniale waren. Ze droegen hun spullen in twee hengsel-manden in hun armen.


Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse

pag.3  

Eerste  Vorige  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10   Volgende  Laatste