- Vorige - Volgende

Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse

pag.6  

Onder de klockenslagh van Neel Asenray en Leeuwen
  1. De steenkool liet m'n vader per kar komen. Hij was alleen leverbaar in grote brokken, welke ze zelf maar met 'n zware hamer moesten verkleinen om ze te kunnen stoken. Dat klein maken was een grote vuiligheid en gebeurde in de kelder. In de zomermaanden kookte m'n moeder op 2 grote en een klein petroleumstel. De deeg voor het brood en de vla dan werd naar de bakker gebracht om te bakken, gezien het anders te warm zou worden in de keuken. In de 2 grote petroleumstellen zaten elk 3 wieken (van katoen geweven banden), welke ender in de petroleumbak hingen en doormiddel van een knop ieder apart hoger en lager konden worden gedraaid, teneinde de grote der vlam te regelen. Regelmatig moesten de wieken met 'n gloeiende pook (ijzer waarmede men in worden de kachel kon rakelen) recht gemaakt om walmen te voorkomen, want als dat gebeurde waren de ketels in 'n wip roet zwart. In het kleine petroleumstel zat maar een leek en dit stel werd meestal gebruikt on soep te trekken of om er iets op te laten sudderen. Aan de voorkant van de petroleum stellen zat een rand glaasje, waardoor je kon zien of de vlammen goed branden. Ook de petroleumlampen moesten regelmatig met de gloeiende pook behandeld worden om ze niet te laten walmen en ook het lampenglas werd regelmatig schoongemaakt. Oak moest men elke dag in de gaten houden of er nog wel genoeg petroleum in de lampen zat enders kon het wel 'ns gebeuren, dat je midden op de avond plotseling in 't pikke donker kwam te zitten. Meestal brandde er maar in één kamer 'n petroleumlamp. Als je iets uit 'n ander vertrek moest hebben moest je dat maar in 't donker zien te vinden ofwel 'n kaars of 'n draaglamp meenemen. 't Ergste was, als je 's avonds naar de W.C. (de plé) moest, want die lag 'n meter of 12 van 't huis af in de tuin. 'n Closet-pot kende men nog niet; gewoon 'n houten plank met 'n rond gat en houten deksel; alles viel rechtstreeks in de put en 't kon er zo koud tegen je billen blazen, vooral als je buikpijn had en je wel 'ns lang moest blijven zitten. 'n Petroleumlamp kon je niet meenemen, want ze zou ofwel door de wind worden uitgeblazen ofwel het lampenglas zou vanwege de wind stuk knappen. Van waterspoeling had men nog nooit gehoord en closet papier kende men evenmin. Alle kranten werden tot vierkante papiertjes geknipt en dan aan 'n touwtje geregen en in de W.C. opgehangen. Ik vond altijd 't ergste als 't 's avonds stormde en regende en je dan helemaal alleen daar buiten in dat kleine hokje zat; maar ja er was geen alternatief en 't was nu een maal zo.

Je kunt je deze toestanden nu practisch niet meer indenken; je draait aan ´n knopje en 't licht is aan; dikwijls zit je nog op 'n verwarmde W.C. en Als je klaar bent druk je op 'n knop en loopt de waterspoeling en heb je lekker zacht papier, waarmede je je bips kunt afvegen; 't is haast onbegrijpelijk, dat dat toen geen van alien kenden. Nu moet ik ook nog iets van de namen der mensen van toentertijd vertellen. Ze kenden elkaar practisch niet met hun geboortenaam; slechts met hun voornaam met diverse vóór of achtervoegingen, zoals b.v.
1. 't beroep van de vader
b.v. Naad (Bernardus) van 't slechterke (slager van klein postuur) Thei (Theodorus) van de Tummerman (timmerman)
de witte van de meister (de witte door m'n witte haar van de meester (dat was ik)
Frère van de meister (dat was n'n broer Luc)
2. de boeren-hof waar ze vandaan kwamen
b.v. Nien van Gasthuishof
Trui van Heistershof
3. 't woongebied vanwaar men kwam b.v. Sjeng van Blankwater (Blankwater was 'n streek waar 'n paar huizen stonden; Truus van Sjeng van Blankwater was weer 'n kind van bovengenoemde
3. de voornaam van de vader
b.v. Fien van Nöllke (Cornelis) : kreeg die weer 'n kind, dan werd 't b.v. An van Fien van Nölleke enz.
4. Scheldnamen, welke door 't vele gebruik niet eens meer opvielen b.v. An van de Leugenaar
Bet van Mamme-spek (de vrouw had 'n paar grote borsten gehad)
Ik zal zo nog enkele namen noemen van bij ons in de buurt; zo had je
Mie van Bet van Kätelaers-Toon (Marie was 'n dochter van Elisabeth, welke weer 'n dochter was van Antoon, welke vroeger ketellapper was geweest. 'n Ketellapper was 'n man die langs de deuren ging om eventuele bodems van ketels te repareren. Sjeng van Naadje oet de Koel; dat was mijn schoolvriend die Jan heette en 'n zoon was van Bernardus, welke weer in 'n laagte woonde ofwel kuil. In weze heette mijn vriend Jan Cox.


Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse

pag.6  

Eerste  Vorige  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10   Volgende  Laatste