- Vorige - Volgende

Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse

pag.7  

Onder de klockenslagh van Neel Asenray en Leeuwen

Miet van Thiel van Frens van de baas van de toren ; dat was 'n dienstmeisje, dat mijn moeder heeft gehad. Miet (Maria) was haar voornaam, Thiel (Mathilde) was de naam van haar moeder, welke weer getrouwd was met 'n Frans, die weer voerman was bij de baas (zo noemde ze 'n molenaar nu eenmaal), welke molenaar weer in 'n huis woonde waarop 'n toren stond en dat ze daarom "de toren" noemde. In werkelijk heette het meisje gewoon Maria Janssen, maar als zodanig kende haar niemand in het dorp.
An van Mie van Poezewévers Nelleke; Nelleke was 'n dochter van iemand die vroeger de scheldnaam "de Poezewévers" had gehad en schijnbaar iets met katten te ma- ken heeft gehad (misschien strikte hij ze wel om ze op te eten). Nelleke had weer 'n dochter die Mie (Maria) heette, welke wederom 'n dochter had die An heette. Zou die weer in kind krijgen, dat ze b.v. Jan noemde zo zou deze waarschijnlijk weer als Jan van An van Mie van Poezewévers Nelleke door het leven gaan, terwijl hij eigenlijk gewoon Jan Cox heette, maar niemand zou hem als zodanig kennen.
Zo herinner ik me nog, dat m'n vader 'ns uit school thuis kwam en tegen m'n moeder vertelde, dat er in kind te last op school gekomen was en toen hij aan haar vroeg, waarom ze te laat kwam, hij als antwoord kreeg "ja meester, ik moest van m'n vader tussen de middag naar Raren Dreik gaan om zaken terug te brengen; waarmede ze bedoelde, dat haar vader haar had opgedragen om zakken terug te gaan brengen naar Roaren Driek. Driek (Hendrik) kwam uit 'n buurtschap, hetwelk Raay heette, in weze heette hij Hendrik Knoops en het woord zaken, was volgens haar het hollandse woord voor zakken, waar ze in 't dialect "zekken" tegen zeiden. Ja, zoek 't maar uit. 't Was ook voor de kinderen heel moeilijk on hollands te spreken; dat was voor hun koeterwaals en hadden ze nooit gehoord. Je kreeg zodoende de gekste uitspraken als b.v. "meester daar zit 'n ruips op de muir", in plaats van "meester er zit een rups op de muur". Zo hebben we in de loop der jaren de mooiste uitspraken gehoord. Ik geloof, dat die persoonsbenamingen nog stamen van omstreeks 1800. Voor die tijd werd men alleen ingeschreven in de kerk als men trouwde of gedoopt werd. Een gemeente register met namen bestond voor die tijd nog niet. Tevens droegen op het  afgelegen dorp en veel mensen dezelfde naam. Gezien alles te voet moest worden afgedaan, bleef men in 'n klein kringetje hangen, alwaar men ook z'n levensgezel of levensgezellin zocht. Zo bestond op ons dorp meer dan de helft uit Cox-en en Clerx-en. Door  de slechte hygiene en het éénzijdig voedsel en het ontbreken van consultatie-bureau's was er ook 'n grote kindersterfte.

Toen mijn vader in Azenraay kwam, was hij de vraagbaak voor practisch het, gehele dorp. Er was maar 'n klein percentage, dat lezen en schrijven kon. Op de eerste plaats was de dichts bijzijnde school 7 á 10 kilometer verwijderd en moest men er in weer en wind te voet naar toe en was er geen enkele verplichting om naar de school te gaan voor 1900. Tevens moesten de kinderen, zodra ze maar iets konden, meehelpen,om 't huishouden recht te houden. Kwamen er brieven of moest er 'n brief geschreven worden, dan kwamen ze naar m'n vader, die altijd wet voor hun klaar stond om ze met raad en daad bij te staan. Hij had ook 'n zware strijd te voeren tegen hun bijgeloof. Ze geloofden vast nog aan heksen, spoken en bovenmenselijke wezens als de boeman, de vuurman enz.enz. Het dorp heette niet voor niets Azenraay, hetgeen inweze heksen-land was. Azen waren heksen en Raay was 'n streek land. Toen mijn vader er in 1903 kwam was 't nog heel erg. Er waren echt nog mensen (vrouwen) die ze onder elkaar nog als heks betitelden.'s Avonds zagen ze soms heksen op bezemstelen door de lucht vliegen. In weze waren het b.v. mistflarden welke omhoog stegen. Was er 'n paard, koe, varken of ander dier plotseling dood gegaan, dan was de stal behekst. ' Ergste vond m'n vader altijd, dat wanneer er 'n kindje plotseling was dood gegaan, ze dikwijls tegen hem zeiden, dat 't kindje behekst was. Je kon 't zien of voelen aan de horde krans in 't kussentje. Hoe hij ook praatte, ze geloofden hem niet, want dat bijgeloof zat er diep ingeworteld Hij is toen maar 'ns gaan kijken en wat was nu het geval; het kindje had b.v. de stuipen gehad (waar je nu bijna niet meer van hoort), waarbij het hoge koorst had gehad. Daar het kind tot aan z'n hoofdje heel dik werd ingerold en nog warm met kruiken was ingestopt is het steeds meer gaan transpireren en vooral 't hoofdje.
Gezien het daarmede op een veren kussentje lag is dat kussen helemaal nat geworden, waardoor ook de veren rond het hoofdje aan elkaar zijn gaan plakken. En dat was nu de z.g. harde krans geworden. Dan hadden ze weer de vuurman achter een boerenkar zien lopen in 't donker. In weze hadden ze nets anders gezien dan enkele vuurspetters welke ontstonden doordat 't paard met z'n ijzeren hoefijzers over 'n steen liep. En zo was er altijd wel lets dat behekst was of werd. 't Heeft vele jaren geduurd alvorens hij dat bijgeloof eindelijk had uitgeroeid. Ik begrijp achteraf ook heel goed, dat m'n moeder erg bang moet zijn geweest toen ze van uit een stad daar plotseling op die negerij terecht kwam. Als ze daar die mensen in hun sjofele kleren en blootsvoets zag lopen dacht ze, dat 't z.g. landlopers waren.


Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse

pag.7  

Eerste  Vorige  2 3 4 5 6 7 8 9 10 11   Volgende  Laatste