Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse |
pag.7 |
Miet van Thiel van Frens van de baas van de toren ; dat was 'n dienstmeisje, dat mijn moeder heeft gehad. Miet (Maria) was haar voornaam, Thiel (Mathilde) was de naam van haar moeder, welke weer getrouwd was met 'n Frans, die weer voerman was bij de baas (zo noemde ze 'n molenaar nu eenmaal), welke molenaar weer in 'n huis woonde waarop 'n toren stond en dat ze daarom "de toren" noemde. In werkelijk heette het meisje gewoon Maria Janssen, maar als zodanig kende haar niemand in het dorp. |
Toen mijn vader in Azenraay kwam, was hij de vraagbaak voor practisch het, gehele dorp. Er was maar 'n klein percentage, dat lezen en schrijven kon. Op de eerste plaats was de dichts bijzijnde school 7 á 10 kilometer verwijderd en moest men er in weer en wind te voet naar toe en was er geen enkele verplichting om naar de school te gaan voor 1900. Tevens moesten de kinderen, zodra ze maar iets konden, meehelpen,om 't huishouden recht te houden. Kwamen er brieven of moest er 'n brief geschreven worden, dan kwamen ze naar m'n vader, die altijd wet voor hun klaar stond om ze met raad en daad bij te staan. Hij had ook 'n zware strijd te voeren tegen hun bijgeloof. Ze geloofden vast nog aan heksen, spoken en bovenmenselijke wezens als de boeman, de vuurman enz.enz. Het dorp heette niet voor niets Azenraay, hetgeen inweze heksen-land was. Azen waren heksen en Raay was 'n streek land. Toen mijn vader er in 1903 kwam was 't nog heel erg. Er waren echt nog mensen (vrouwen) die ze onder elkaar nog als heks betitelden.'s Avonds zagen ze soms heksen op bezemstelen door de lucht vliegen. In weze waren het b.v. mistflarden welke omhoog stegen. Was er 'n paard, koe, varken of ander dier plotseling dood gegaan, dan was de stal behekst. ' Ergste vond m'n vader altijd, dat wanneer er 'n kindje plotseling was dood gegaan, ze dikwijls tegen hem zeiden, dat 't kindje behekst was. Je kon 't zien of voelen aan de horde krans in 't kussentje. Hoe hij ook praatte, ze geloofden hem niet, want dat bijgeloof zat er diep ingeworteld Hij is toen maar 'ns gaan kijken en wat was nu het geval; het kindje had b.v. de stuipen gehad (waar je nu bijna niet meer van hoort), waarbij het hoge koorst had gehad. Daar het kind tot aan z'n hoofdje heel dik werd ingerold en nog warm met kruiken was ingestopt is het steeds meer gaan transpireren en vooral 't hoofdje. |
Memoires van Bernardus, Antonius, Johannes Lecluse door Armand Lecluse |
pag.7 |
Eerste  Vorige  2 3 4 5 6 7 8 9 10 11   Volgende  Laatste